ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7286

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.990/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over terugvordering WWB-uitkering en loonaanspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [ Appellant ] tegen de gemeente Maastricht, waarbij [ Appellant ] een WWB-uitkering ontving en werkzaamheden verrichtte in het kader van een traject 'werken met behoud van uitkering'. De gemeente heeft de uitkering teruggevorderd op basis van een vermogenstoets, waarna [ Appellant ] aanspraak maakt op loon voor de verrichte werkzaamheden. Het hof oordeelt dat de plaatsing bij de derde, EBM Eventstaffing BV, een publiekrechtelijke titel heeft en dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De grieven van [ Appellant ] worden verworpen, omdat de uitkering niet gelijk kan worden gesteld aan een arbeidsbeloning en de verplichtingen voortvloeien uit de WWB en de Reïntegratieverordening. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van [ Appellant ] tot schadevergoeding is afgewezen. De gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

1 maart 2011
GERECHTSHOF TE ’S-HERTOGENBOSCH
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [ M ],
APPELLANT,
advocaat: mr. R.H.M.Ch. Libotte, te Maastricht,
t e g e n
de GEMEENTE MAASTRICHT,
waarvan de zetel is gevestigd te Maastricht,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.H.W. Clijsen, te Maastricht.
De partijen worden hierna [ Appellant ] en de gemeente genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 21 juli 2009 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 mei 2009 van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht (hierna: de kantonrechter) in deze zaak onder num¬mer 322241 CV EXPL 09-341 gewezen tussen [ Appellant ] als eiser en de gemeente als gedaagde.
[ Appellant ] heeft bij memorie vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de gemeente uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.788,16 aan loon althans schadevergoeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft de gemeente de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ Appellant ] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Ten slotte de gemeente het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Beoordeling
2.1. Het gaat in deze zaak, gelet op de niet of onvoldoende bestreden inhoud van de gedingstukken, om het volgende. De gemeente heeft bij besluit van 18 augustus 2005 (verzonden op 19 augustus 2005) aan [ Appellant ], geboren op [ geboortedatum ], met ingang van 1 juni 2005 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend van € 1.153,96 netto per maand. Bij besluit van 15 augustus 2005 (verzonden op 22 augustus 2005) heeft de gemeente aan [ Appellant ] de verplichting opgelegd deel te nemen aan het bij of krachtens de Reïntegratieverordening gemeente Maastricht 2005 opengestelde traject ‘werken met behoud van uitkering’. Onderdeel van dit besluit vormde een ‘Trajectcontract project EBM voor werk met behoud van uitkering’, ondertekend door de gemeente, [ Appellant ] en EBM. Dit besluit heeft formele rechtskracht verkregen. [ Appellant ] heeft op grond van het Trajectcontract project EBM van 20 juli 2005 tot 20 oktober 2005 met behoud van uitkering werkzaamheden verricht als productiemedewerker bij EBM Eventstaffing BV (EBM). [ Appellant ] is met ingang van 24 oktober 2005 bij EBM in loondienst getreden. Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft de gemeente de uitkering van [ Appellant ] met ingang van 24 oktober 2005 beëindigd. Bij besluit van 8 februari 2006 heeft de gemeente een bedrag van € 8.264,63 aan van 1 juni 2005 tot 24 oktober 2005 ontvangen uitkering teruggevorderd op de grond dat [ Appellant ] over meer vermogen beschikte dan het vrij te laten vermogen. Dit besluit heeft formele rechtskracht verkregen. [ Appellant ] heeft bij brief van 6 november 2008 de gemeente gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 6.445,60 als vergoeding voor de door hem van 20 juli 2005 tot 19 oktober 2005 bij EBM verrichte werkzaamheden.
2.2. [ Appellant ] heeft de gemeente op 19 januari 2009 gedagvaard en heeft, na vermindering van eis, veroordeling van de gemeente gevorderd tot betaling van een bedrag van € 4.788,16 aan schadevergoeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter heeft de vordering van [ Appellant ] afgewezen. Hiertegen komt [ Appellant ] in hoger beroep op.
2.3. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.4. [ Appellant ] stelt primair dat op grond van zijn plaatsing als productiemedewerker bij EBM in het kader van het traject ‘werken met behoud van uitkering’ tussen hem en de gemeente een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan hij aanspraak heeft op betaling van loon, nu zijn uitkering met terugwerkende kracht is teruggevorderd en hij feitelijk zonder betaling heeft gewerkt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
2.4.1. Voor het kunnen aannemen van een arbeidsovereenkomst met de gemeente is vereist dat is voldaan aan de in artikel 7:610 BW genoemde elementen, te weten dat [ Appellant ] gedurende zekere tijd arbeid heeft verricht in dienst van de gemeente en dat de gemeente zich daartegenover heeft verplicht tot betaling van loon. Het geschil spitst zich toe op de elementen ‘in dienst van’ en ‘loon’.
2.4.2. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de uitkering op grond van de WWB niet gelijk kan worden gesteld met een arbeidsbeloning en dat het Trajectcontract project EBM niet als een arbeidsovereenkomst met de gemeente kan worden gekwalificeerd.
2.4.3. De door de gemeente aan [ Appellant ] betaalde uitkering heeft een publiekrechtelijke grondslag en strekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De omstandigheid dat aan toekenning van de uitkering een aantal verplichtingen is verbonden gericht op arbeidsinschakeling, brengt nog niet mee dat in geval de voorziening ‘werken met behoud van uitkering’ is opgelegd, de uitkering op één lijn kan of moet worden gesteld met een arbeidsbeloning. De verplichting tot betaling van de uitkering berust immers op het toekenningsbesluit en niet op een door de gemeente met [ Appellant ] aangegane privaatrechtelijke rechtsverhouding. Er wordt ook niet toegekomen aan het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW.
2.4.4. In het licht van deze publiekrechtelijke achtergrond kan voorts niet worden volgehouden dat de wil van partijen bij het aangaan van het Trajectcontract project EBM was gericht op het aangaan van een arbeidsovereenkomst. De verplichting van [ Appellant ] deel te nemen aan het project EBM berust immers op artikel 9 lid 1 onder b WWB en op de Reïntegratieverordening 2005 van de gemeente. De gemeente heeft bij besluit van 15 augustus 2005, waarvan het Trajectcontract project EBM onderdeel uitmaakt, aan [ Appellant ] de verplichting opgelegd deel te nemen aan het traject ‘werken met behoud van uitkering’. Zijn arbeidsverrichtingen bij EBM hebben dit besluit en deze publiekrechtelijke verplichting als grondslag. [ Appellant ] heeft voorts geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die nopen tot het oordeel dat de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan dit Trajectcontract het aannemen van een arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
2.4.5. De vraag of in het kader van de uitvoering van de Trajectcontract project EBM tussen de gemeente dan wel EBM en [ Appellant ] een gezagsrelatie kan worden aangenomen, behoeft niet verder te worden onderzocht. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de bedoeling van partijen en de publiekrechtelijke achtergrond van de rechtsverhouding, is in elk geval geen sprake van een gezagsrelatie in het kader van een arbeidsovereenkomst.
2.5. [ Appellant ] stelt subsidiair dat de gemeente door de gang van zaken bij de uitvoering van het Trajectcontract project EBM ongerechtvaardigd is verrijkt, nu enerzijds wel arbeid is verricht maar anderzijds de uitkering is teruggevorderd. Het hof verwerpt deze grondslag voor schadevergoeding.
2.5.1. Voor zover de verrijking van de gemeente zou zijn gelegen in de terugvordering van de over het tijdvak van 20 juli tot 24 oktober 2005 betaalde uitkering, is deze verrijking niet ongerechtvaardigd, nu deze haar grondslag vindt in het besluit van 8 februari 2006, dat formele rechtskracht heeft verkregen.
2.5.2. Voor zover de verrijking zou zijn gelegen in de arbeidsprestatie van [ Appellant ] tijdens de looptijd van het Trajectcontract project EBM, heeft [ Appellant ] zijn stelling onvoldoende toegelicht. Zonder een dergelijke toelichting valt niet in te zien dat de gemeente is verrijkt door de arbeidsprestatie die [ Appellant ] ten behoeve van EBM heeft verricht.
2.6. Meer subsidiair stelt [ Appellant ] dat de gemeente tot schadevergoeding is gehouden op grond van een onrechtmatige daad. Ook deze grondslag voor schadevergoeding wordt verworpen. Het hof dient uit te gaan van de rechtmatigheid van het besluit tot terugvordering van de WWB-uitkering, nu dit formele rechtskracht heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor het besluit van 15 augustus 2005, waarbij aan [ Appellant ] de verplichting is opgelegd deel te nemen aan het traject ‘werken met behoud van uitkering’. [ Appellant ] heeft onvoldoende toegelicht op grond van welke feiten of omstandigheden de handelwijze van de gemeente niettemin strijdig is met de in het maatschappelijk verkeer van haar te vergen zorgvuldigheid.
2.7. Het voorgaande voert het hof tot de conclusie dat de grieven falen.
3. Slotsom en kosten
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [ Appellant ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente op € 262,- wegens verschotten en € 632,- wegens salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, W.J. van den Bergh, en C. Uriot, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2011.