ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7257

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00914-10 en 00918-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding ex artikel 89 Sv voor ongewenst vreemdeling na voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1963 en domicilie kiezende te [adres advocaat], heeft een schadevergoeding van € 25.510,00 gevorderd wegens schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in twee strafzaken. De verzoeker heeft in totaal 170 dagen in een huis van bewaring doorgebracht en 6 dagen in een politiecel. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, maar met de opmerking dat de normbedragen voor de dagen vóór 1 september 2008 zouden moeten worden gehanteerd.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de verzoeker, zijn advocaat en de advocaat-generaal gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift. De advocaat van de verzoeker heeft aangegeven het eens te zijn met het standpunt van de advocaat-generaal, wat heeft geleid tot een aanpassing van het verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaken zijn geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat het verzoekschrift tijdig is ingediend.

Het hof heeft overwogen dat, hoewel de verzoeker als ongewenst vreemdeling in Nederland heeft verbleven, er billijkheidsgronden zijn voor het toekennen van een schadevergoeding. Bij de beoordeling van de hoogte van de vergoeding heeft het hof rekening gehouden met de levensomstandigheden van de verzoeker, die ten tijde van zijn hechtenis een kommervol bestaan leidde. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen materiële schade is aangetoond en dat het gevorderde bedrag niet als een billijke tegemoetkoming kan worden beschouwd voor de immateriële schade. Uiteindelijk heeft het hof besloten om een vergoeding van € 5.000,00 toe te kennen aan de verzoeker, waarbij het overige verzoek is afgewezen.

Uitspraak

parketnummers: 23-003066-07 (rekestnr: 00914-10),
23-000598-08 (rekestnr. 00918-10)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
BESCHIKKING
op het verzoekschrift krachtens artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] [in 1963],
domicilie kiezende te [adres advocaat],
ten kantore van zijn advocaat, mw. mr. [naam advocaat].
1. Inhoud van het verzoekschrift
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de staat, tot een bedrag van € 25.510,00, ter zake van schade die de verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in de strafzaken met voormelde parketnummers.
De schade is als volgt gespecificeerd:
- 2 dagen verblijf in een politiecel á € 105,00 per dag € 210,00
- 170 dagen verblijf in een huis van bewaring á € 80,00 per dag (€ 14.240,00)
(het hof merkt laatstgenoemd bedrag aan als een rekenfout en verstaat): € 13.600,00
- 2 dagen verblijf in een politiecel á € 105,00 per dag € 210,00
- 121 dagen verblijf in een huis van bewaring á € 80,00 per dag € 9.680,00
- 2 dagen verblijf in een politiecel á € 105,00 per dag € 210,00
- 12 dagen verblijf in een huis van bewaring á € 80,00 per dag € 960,00
-------------- +
Totaal: € 25.510,00
2. Procesverloop
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 15 februari 2011 de verzoeker, zijn advocaat en de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek met dien verstande dat de normbedragen ten aanzien van het vóór 1 september 2008 ondergane voorarrest zouden moeten worden gehanteerd, te weten € 95,00 per dag voor verblijf in een politiecel en
€ 70,00 per dag voor verblijf in een huis van bewaring.
De advocaat van de verzoeker heeft medegedeeld dat zij het eens is met het standpunt van de advocaat-generaal en dat het hof het verzoek op die grond aangepast en verminderd kan achten.
3. Beoordeling van het verzoekschrift
De strafzaken met voormelde parketnummers zijn geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De arresten in die strafzaken zijn op 28 april 2010 onherroepelijk geworden. Het verzoekschrift is ingesteld namens de verzoeker en is zowel door de verzoeker als door zijn advocaat ondertekend. Het verzoek is binnen drie maanden na de beëindiging van de strafzaken ingediend en is aldus tijdig ingediend.
Het hof stelt vast dat het verzoekschrift voldoet aan de wettelijke voorwaarden zoals gesteld in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt dat weliswaar ten laste van verzoeker bewezen is verklaard dat hij als ongewenst vreemdeling in Nederland heeft verbleven, doch dat hetgeen het hof in het arrest van 13 april 2010 heeft overwogen met betrekking tot de strafbaarheid van verzoeker meebrengt dat er billijkheidsgronden zijn voor toekenning van een vergoeding voor de schade die verzoeker ten gevolge van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden.
Met betrekking tot de hoogte van de toe te kennen vergoeding, overweegt het hof dat toekenning plaatsvindt voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de bepaling van het bedrag wordt ook rekening gehouden met de levensomstandigheden van de gewezen verdachte.
Met betrekking tot die levensomstandigheden stelt het hof stelt vast dat de verzoeker ten tijde van zijn hechtenis ongewenst vreemdeling was en toentertijd -blijkens mededelingen van zijn advocaat- een kommervol bestaan leidde waarin hij zwierf, onder bruggen sliep en voor onderdak en voedsel afhankelijk was van hetgeen charitatieve instellingen hem op dat gebied konden bieden. Het hof overweegt dat gelet daarop niet zonder meer kan worden vastgesteld in hoeverre het ondergane voorarrest een ernstige belasting heeft gevormd voor de verzoeker en in hoeverre hij daardoor materiële en/of immateriële schade heeft geleden. Desgevraagd heeft de advocaat ook niet nader kunnen onderbouwen waaruit de materiële en/of immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden bestaat en waarom het gevorderde bedrag als een reële vergoeding van die schade moet worden aangemerkt. Zij heeft volstaan met louter verwijzing naar de normbedragen die zijn opgenomen in de LOVS afspraken omtrent dit onderwerp.
Het hof overweegt, dat de normbedragen uit de aard daarvan zien op het meest voorkomende geval, waarin de vergoeding van geleden materiële en immateriële schade wordt geacht te zijn verdisconteerd. Indien aannemelijk is dat het voorliggende geval niet als doorsnee dient te worden aangemerkt ligt het in de rede dat van die norm wordt afgeweken, naar boven, maar ook naar beneden. In het voorliggende, bijzondere geval is, gehoord hetgeen door en namens de verzoeker is aangevoerd, aanleiding om niet tot toekenning van vergoeding op grond van de normbedragen uit te gaan. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder dat van enige materiële schade niet gebleken is en dat voorts het gevorderde bedrag in casu niet kan worden geacht een billijke tegemoetkoming te vormen voor de door de verzoeker geleden louter immateriële schade. Het hof zal daarom de omvang van laatstbedoelde schade schatten en een bedrag vaststellen dat, alle omstandigheden in aanmerking nemend, redelijk en billijk voorkomt.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van het door de verzoeker ondergane voorarrest tot een bedrag van € 5.000.00.
4. Beslissing
Het hof:
Kent ten laste van de staat aan de verzoeker een vergoeding toe van € 5.000.00 (vijfduizend euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P.P. Hoekstra, mr. R. Veldhuisen en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür als griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 7 maart 2011.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 5.000.00 (vijfduizend euro en, te betalen ten laste van de staat aan verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam], onder vermelding van [vermelding].
Amsterdam, 7 maart 2011.
Mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter.