ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6532
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- W.J. van den Bergh
- R.J.M. Smit
- R.M. Beltzer
- Rechtspraak.nl
Duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen overleden moeder en meerderjarige zoon
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van een huurovereenkomst. De vereniging Woningcorporatie De Woningbouw was in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter, die had geoordeeld dat [Geïntimeerde] recht had op voortzetting van de huur van de woning die zijn moeder, [naam moeder], had gehuurd. De moeder van [Geïntimeerde] was op 3 mei 2009 overleden, en sindsdien had De Woningbouw de huurovereenkomst niet willen voortzetten. [Geïntimeerde] stelde dat hij met zijn moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding had, zoals bedoeld in artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat [Geïntimeerde] en zijn moeder inderdaad een duurzame gemeenschappelijke huishouding hadden, ondanks de bezwaren van De Woningbouw. Het hof baseerde deze conclusie op verschillende verklaringen van familieleden en buren, die bevestigden dat [Geïntimeerde] altijd bij zijn moeder had gewoond en dat zij samen plannen hadden gemaakt voor de toekomst. Het hof oordeelde dat de Woningbouw onvoldoende bewijs had geleverd om de stelling van [Geïntimeerde] te weerleggen. De grieven van De Woningbouw werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij De Woningbouw werd veroordeeld in de proceskosten.