Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
APPELLANT,
advocaat:
mr. A. Rijkelijkhuizente Amstelveen,
wonende te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. B.R. Boer-Kühnte Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen waren gehuwd en op 23 mei 1986 zijn gescheiden. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van de vrouw tot verdeling van pensioenrechten zijn toegewezen. De man heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd, waaronder de stelling dat partijen bij de echtscheiding zijn overeengekomen dat het door hem opgebouwde pensioen niet zou worden verdeeld. De vrouw heeft echter betoogd dat de waarde van het pensioen bij de verdeling betrokken had moeten worden, omdat deze deel uitmaakte van de gemeenschap van goederen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man voor en tijdens het huwelijk pensioen heeft opgebouwd en dat de waarde daarvan op het moment van echtscheiding deel uitmaakte van de gemeenschap. De man heeft aangevoerd dat de vrouw in ruil voor het behouden van een spaarrekening van f 15.000,- geen aanspraak zou maken op de pensioenrechten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op verdeling van de pensioenrechten.
De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen en de vordering van de man afgewezen. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtsverwerking rechtvaardigen, en dat de vrouw haar aanspraak op verdeling van de pensioenrechten kan blijven geldend maken.