In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een stuk grond tussen appellant [A] en de gemeente Utrecht. [A] is eigenaar van een perceel grond met daarop een woonhuis, dat hij in 1996 heeft verworven. De gemeente heeft in 1991 een aangrenzend perceel van zijn rechtsvoorganger gekocht. [A] stelt dat hij een stuk grond van 839 of 604 m2 mist, dat aan de zuidzijde van het perceel van de gemeente ligt. Hij vordert een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van dit stuk grond en dat de gemeente dit aan hem ter beschikking moet stellen. De gemeente betwist de eigendom van [A] en stelt dat het stuk grond behoort tot het kadastrale perceel F 5620, dat zij in 1991 heeft verworven. Het hof oordeelt dat de bewijslast bij [A] ligt en dat hij voorshands voldoende heeft aangetoond dat hij eigenaar is van het in geschil zijnde stuk grond ter grootte van 604 m2. De gemeente wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, terwijl [A] ook bewijs moet leveren van zijn eigendomsrecht. Het hof houdt verdere beslissingen aan en bepaalt dat partijen getuigen kunnen horen over de bewijsopdrachten.