Uitspraak
mr. E.J. Henrichste Amsterdam,
mr. J.H.B. Crucqte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.De voortgang van de zaak in hoger beroep
3.Feiten
4.De vorderingen van [geïntimeerde] en Waterland c.s.
5.Verdere beoordeling
grieven I en IIkomen op tegen oordelen in de rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 van het vonnis, waarin de rechtbank onderzoekt of de door de appellanten gestelde feiten en omstandigheden, ingeval van beoordeling door de Nederlandse rechter op de voet van artikel 7:685, tweede lid, BW, zijn aan te merken als veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst (tussen Waterland GmbH en [geïntimeerde]) billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De rechtbank overweegt hier, samengevat, als volgt. Waterland acht de bedoelde verandering in de omstandigheden gelegen in het disfunctioneren van [geïntimeerde] en heeft aan de verwijten die zij [geïntimeerde] in de opzeggingsbrief van 21 februari 2007 zegt te maken, in de loop van de eerste aanleg enige invulling gegeven, waarbij echter kan worden daargelaten of die invulling voldoende concreet is. Onvoldoende helder is namelijk gesteld dat en, zo ja, in hoeverre [geïntimeerde] concreet en in duidelijke bewoordingen op zijn beweerde disfunctioneren is aangesproken; [geïntimeerde] bestrijdt het en Waterland heeft de kritiek die zou zijn geuit in functioneringsgesprekken, indertijd kennelijk niet zo zwaarwegend geacht dat van die gesprekken verslag is opgemaakt. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat gepoogd is het functioneren van [geïntimeerde] te verbeteren door middel van begeleiding en gerichte maatregelen. Zulk pogen mocht echter wel van Waterland verwacht worden, mede op grond van goed werkgeverschap, en dat weegt zwaar nu [geïntimeerde] meer dan drie jaar werkzaam is geweest voor Waterland, waarvan bijna 14 maanden als managing director en principal, een functie die [geïntimeerde] moet zijn aangeboden omdat zijn functioneren toen juist positief werd beoordeeld. De stellingen van Waterland leveren daarom, ook indien bewezen, geen situatie op die ontbinding van de arbeidsovereenkomst had kunnen rechtvaardigen. Daaraan verbindt de rechtbank het oordeel, neergelegd in rechtsoverweging 4.8 van het vonnis, dat [geïntimeerde] niet als “bad leaver” kan worden aangemerkt. Tegen dat oordeel komt
grief III (deels)op.
- gebrek aan vaardigheid om investeringsmogelijkheden en investeringsrisico’s te taxeren;
- gebrek aan leidinggevende kwaliteiten;
- gebrek aan intermenselijke en sociale vaardigheden die vereist zijn voor zijn functie.
punten A tot en met E). De stellingen van Waterland met betrekking tot het verwijt dat [geïntimeerde] naar aanleiding van op hem uitgeoefende kritiek onvoldoende heeft gepoogd die kritiek weg te nemen, zullen (als onderdeel van
punt F) hierna, onder 5.15, worden samengevat.
Outlookkantooragenda, zodat zijn collegae niet konden zien waar hij was en of hij beschikbaar was. Ondanks herhaalde verzoeken werkte hij niet met het uniforme documentatie- en managementsysteem van Waterland, genaamd
WODAS, zodat niemand kon zien waarmee hij bezig was en zijn dossiers gebrekkig opgebouwd werden. Na [geïntimeerde] ontslag heeft Waterland alle stukken die [geïntimeerde] op zijn computer had opgeslagen, alsnog in WODAS moeten inbrengen.
en het beheer van bestaande deelnemingen(Arxes, SDS en Healthco).
Outlookkantooragendaniet gebruikte op een zodanige wijze dat zijn collegae die konden inzien.
WODASin te voeren. Met als enige uitzondering [geïntimeerde] gebruiken alle principals en investeringsfunctionarissen dat systeem en [geïntimeerde] is daar ook diverse keren op gewezen.
punt Fzal noemen), in de loop van de eerste en tweede aanleg het volgende gesteld.
punt Fheeft ook betrekking hetgeen Waterland heeft gesteld met betrekking tot het aanspreken van [geïntimeerde], het hem vragen om verbetering en het uitblijven van verbetering ten aanzien van afzonderlijke onderdelen van de aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten A tot en met E, zoals hierboven, onder 5.13 en 5.14, weergegeven.
punt Fhet volgende gesteld.
punt Aheeft [geïntimeerde] deels erkend en voor het overige niet deugdelijk betwist. Hij erkent dat hij de
Outlookkantooragendaniet op een zodanige wijze gebruikte dat zijn collegae die konden inzien en bestrijdt niet dat hem herhaaldelijk is verzocht om zodanig gebruik. Evenmin bestrijdt hij dat hij niet met
WODASwerkte, dat hem herhaaldelijk is verzocht dat wél te doen en dat Waterland na [geïntimeerde] ontslag stukken die [geïntimeerde] op zijn computer had opgeslagen, alsnog in WODAS heeft moeten inbrengen. Uit zijn stelling dat hij niettemin bereikbaar was en dat zijn secretaris geïnstrueerd was zijn agenda open te houden voor alle medewerkers van Waterland, volgt zonder nadere toelichting niet dat gebruik van de Outlookkantooragenda onnodig was. Zijn stelling dat het niet zijn taak was informatie in WODAS in te voeren, levert geen deugdelijke betwisting van Waterlands stellingen op en is bovendien niet gestaafd. Het verwijt dat [geïntimeerde] niet bereid was zijn manier van werken aan te passen aan de systemen van Waterland is daarmee gegrond te achten.
punt Bbetreft, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het zijn taak was het Duitse investmentteam op te bouwen en daaraan leiding te geven. Van die stellingen is niet of onvoldoende bestreden dat van de (volgens [geïntimeerde]: zes) vaste medewerkers die in de tijd van de leiding van [geïntimeerde] bij Waterland GmbH zijn aangenomen, er vier nu niet meer bij Waterland werken en één van de twee die nog wél bij Waterland werken – [A] – niet door [geïntimeerde] is aangetrokken, en voorts dat één van hen over [geïntimeerde] heeft geklaagd. Het verwijt dat [geïntimeerde] tekort schoot bij het opbouwen van en leiding geven aan het Duitse investmentteam is dan ook voldoende gegrond te achten. Daaraan doet niet af dat ook één van de zeven praktikanten die [geïntimeerde] heeft aangenomen, nu nog als vaste medewerker bij Waterland werkt en evenmin dat degene die over [geïntimeerde] heeft geklaagd, waarschijnlijk [A] is die de baan van [geïntimeerde] wilde hebben.
punt C, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het zijn taak was geschikte overnamekandidaten te vinden en in het bijzonder ook investeringen te doen op Duitse platforms waar Waterland nog niet eerder een overname had gedaan. [geïntimeerde] heeft die stellingen, inhoudende dat onder zijn verantwoordelijkheid geen enkele initiële investering op een platform in Duitsland is gedaan en dat zijn voorstellen dienaangaande voor Waterland niet aanvaardbaar waren en naar de prullenbak zijn verwezen, niet deugdelijk bestreden. Van de wél gedane investeringen op drie platforms waarop [geïntimeerde] zich in dit verband beroept, zegt [geïntimeerde] immers niet dat het initiële investeringen op die platforms waren, zodat dit beroep geen deugdelijke betwisting van de onderhavige stellingen oplevert. Het verwijt dat [geïntimeerde] tekort schoot bij het vinden van geschikte overnamekandidaten, is dan voldoende gegrond te achten. Daaraan doet niet af het feit dat destijds een groot aantal potentiële targets is gesignaleerd en onderzocht, en ook niet het feit dat, als gezegd, wél investeringen op platforms waar Waterland tevoren al actief was, zijn gedaan en dat deze investeringen winstgevend waren.
punt D, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het zijn taak, als eerst verantwoordelijke, was acquisitieprocessen te behandelen en reeds verworven ondernemingen te beheren.
punt E, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het werven van investeerders tot zijn taak behoorde. [geïntimeerde] heeft echter met hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd, deugdelijk bestreden dat hij op dit punt tekort is geschoten, zodat de stellingen waarop Waterland het verwijt inzake dit punt E stoelt, niet als vaststaand kunnen worden aangenomen. Die stellingen zijn intussen wél naar behoren gemotiveerd.
punten A tot en met Dalle gegrond zijn en dat het verwijt inzake
punt Ezonder nadere bewijsvoering niet gegrond kan worden geacht. Gelet op de ernst van de reeds gegrond bevonden verwijten en de naar verhouding geringere ernst van het verwijt inzake punt E, is bewijsvoering ten aanzien van de stellingen waarop laatstgenoemd verwijt berust, voorshands onnodig.
punt F, zoals hierboven onder 5.15 samengevat, zijn naar behoren gemotiveerd. [geïntimeerde] heeft ze deugdelijk betwist door aan te voeren hetgeen hierboven onder 5.16 is samengevat. Het hof herinnert overigens eraan dat hierboven onder 5.18 reeds is overwogen dat, anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd, niet van Waterland verwacht mocht worden dat verdergaande pogingen werden gedaan het functioneren van [geïntimeerde] te verbeteren, door middel van begeleiding en gerichte maatregelen, als vast komt te staan dat [geïntimeerde] meermalen is gemaand zaken anders en beter aan te pakken, maar niet bereid bleek zijn manier van werken te veranderen en rekening te houden met wensen en aansporingen van de andere principals.
punt F. Het hof heeft daartoe een getuigenverhoor te bevelen en een raadsheer-commissaris te benoemen. Alvorens daartoe over te gaan wenst het hof de partijen de gelegenheid te geven zich te beraden over de voortgang die deze zaak zou moeten krijgen. Daarom zal de zaak naar de rol worden verwezen voor uitlating aan de kant van Waterland (uitsluitend) over de vraag of tot het getuigenverhoor moet worden overgegaan, waarna [geïntimeerde] (wederom uitsluitend) op zodanige uitlating zal mogen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.