ECLI:NL:GHAMS:2011:3696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
106.002.177-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding huurovereenkomsten en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar, waarin de huurovereenkomsten tussen partijen met betrekking tot twee bedrijfsruimten zijn ontbonden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Glijnis, heeft op 22 oktober 2004 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 juli 2004. Na een lange periode van inactiviteit heeft de appellant op 2 augustus 2011 een memorie van grieven ingediend. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. A. de Groot, hebben in een incidentele vordering gesteld dat de appellant niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn beroep, omdat hij meer dan vijf jaar stil heeft gezeten en volledig aan het vonnis heeft voldaan. Ze stellen dat dit hen onredelijk benadeelt in hun procespositie, omdat bewijsmiddelen verloren zijn gegaan door de veronderstelling dat de zaak was afgedaan.

Het hof heeft de argumenten van de geïntimeerden beoordeeld en geconcludeerd dat de lange periode van inactiviteit van de appellant niet voldoende is om te rechtvaardigen dat hij definitief heeft afgezien van het beroep. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de geïntimeerden gerechtvaardigd vertrouwen mochten hebben dat de appellant zijn beroep had ingetrokken. De geïntimeerden zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij de kosten van het incident zijn begroot op € 894,- voor salaris van de advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 november 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
ELFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
advocaat:
mr. A. Glijnis, te Alkmaar,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REPLA B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
2. [GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden in de hoofdzaak, eisers in het incident,
advocaat:
mr. A. de Groot, te Alkmaar,

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 22 oktober 2004 is appellant in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Alkmaar (sector kanton, locatie Hoorn) van 26 juli 2004 (nummer 151284 CV EXPL 03-3179).
De zaak is op de rol van 19 juli 2007 ambtshalve doorgehaald.
Appellant heeft verzocht de zaak op de rol van 2 augustus 2011 te plaatsen en heeft op die roldatum een memorie van grieven genomen.
Geïntimeerden hebben bij afzonderlijke memorie een incidentele vordering ingesteld.
Appellant heeft geantwoord in het incident.
Ten slotte is arrest gevraagd in het incident.

2.Geschil

2.1
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter onder meer voor recht verklaard dat de huurovereenkomsten tussen partijen met betrekking tot twee bedrijfsruimten zijn ontbonden, onder veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van appellant tot betaling van diverse bedragen.
2.2
Geïntimeerden hebben in het incident gevorderd dat het hof appellant niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep. Zij voeren daartoe in hoofdzaak aan dat appellant volledig aan het bestreden vonnis heeft voldaan en meer dan vijf jaar heeft stilgezeten, waaruit zij mochten afleiden dat appellant het beroep niet zou voortzetten. Voortzetting van het beroep achten zij ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zij menen dat zij onredelijk worden benadeeld in hun processuele mogelijkheden omdat als gevolg van de veronderstelling dat de zaak was afgedaan, bewijsmiddelen verloren zijn gegaan.
2.3
Appellant heeft uitleg gegeven over het tijdsverloop en verweer gevoerd.

3.Beoordeling

3.1
De omstandigheid dat appellant heeft voldaan aan de bij het bestreden vonnis uitgesproken veroordelingen, die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard, en het feit dat hij in hoger beroep jarenlang geen proceshandeling heeft verricht, zijn niet voldoende om het vertrouwen te rechtvaardigen dat appellant definitief had afgezien van voortzetting van het beroep. Bijkomende omstandigheden die dat anders maken, zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken.
3.2
Waar geïntimeerden niet het gerechtvaardigd vertrouwen mochten hebben dat appellant had afgezien van het beroep en zij zelf geen gebruik hebben gemaakt van de hen ter beschikking staande processuele middelen om te komen tot voortzetting of een definitief einde van het beroep, is er onvoldoende reden om voortzetting van het beroep door appellant naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar of in strijd met de eisen van een goede procesorde te achten. Dat geldt ook indien juist is dat bewijsmiddelen verloren zijn gegaan door de veronderstelling dat de zaak was afgedaan. Voor die veronderstelling is immers geen voldoende rechtvaardiging gegeven. Overigens kan het hof bij de inhoudelijke behandeling van de zaak rekening houden met een mogelijk verlies aan bewijsmiddelen, indien daartoe reden is.
3.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zullen geïntimeerden de kosten van dit incident dienen te dragen. Voor een hoofdelijke veroordeling in de kosten is onvoldoende grondslag gesteld of gebleken.
3.4
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor memorie van antwoord.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident
  • wijst de vorderingen af;
  • verwijst – uitvoerbaar bij voorraad – geïntimeerden in de proceskosten van het incident en begroot die kosten, voor zover aan de kant van appellant gevallen, op € 894,- voor salaris van de advocaat;
in de hoofdzaak
  • verwijst de zaak naar de rol van 10 januari 2012 voor memorie van antwoord;
  • houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, W.J. van den Bergh en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 29 november 2011.