ECLI:NL:GHAMS:2011:2808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
200.083.817-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep inzake kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen de stichting Delta Psychiatrisch Centrum. De zaak is voortgekomen uit een eerdere procedure waarin de Hoge Raad op 22 oktober 2010 het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De appellant heeft Delta opgeroepen voor dit hof, maar Delta is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De appellant heeft in zijn memorie na vernietiging en verwijzing verzocht om het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 19 mei 2006 te vernietigen en te verklaren dat het ontslag van de appellant kennelijk onredelijk was, met een schadevergoeding van € 54.000,- bruto, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof constateert dat het procesdossier van de appellant niet compleet is, aangezien verschillende processtukken ontbreken. De appellant heeft aangegeven dat hij herhaaldelijk heeft verzocht om deze stukken van het kantongerecht te Rotterdam, maar dat deze niet zijn verstrekt. Het hof benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van elke procespartij is om een compleet dossier te overleggen, ook als de wederpartij niet verschijnt. Aangezien Delta niet is verschenen, ligt het niet op de weg van het hof om de ontbrekende stukken bij Delta op te vragen.

Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken alsnog bij Delta op te vragen en deze aan het procesdossier toe te voegen. De verdere beslissing is aangehouden, en de zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
t e g e n
de stichting STICHTING DELTA PSYCHIATRISCH CENTRUM,
gevestigd te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
niet verschenen.
De partijen worden hierna [appellant] en Delta genoemd.

1.Het geding in de vorige instanties

Voor het eerdere verloop van deze procedure tussen [appellant] en Delta wordt verwezen naar de inhoud van het arrest (onder 1 en 2) van de Hoge Raad der Nederlanden van 22 oktober 2010 (verder: het arrest van de Hoge Raad), gewezen op het door [appellant] tegen het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 oktober 2008 (verder: het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage) ingestelde beroep in cassatie.
Bij zijn arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dit hof verwezen.

2.Het geding na verwijzing

Bij exploot van 6 januari 2011 heeft [appellant] Delta opgeroepen voor dit hof te verschijnen.
Tegen Delta, die niet is verschenen, is verstek verleend.
Vervolgens heeft [appellant] bij memorie na vernietiging en verwijzing – onder overlegging van producties en aanbieding van bewijs – overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 19 mei 2006 (met rolnummer 692185) zal vernietigen en, opnieuw recht doende, voor recht zal verklaren dat het aan [appellant] met ingang van 1 november 2005 gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en, voorts, Delta zal veroordelen aan [appellant] een schadevergoeding te betalen van € 54.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag waarop daarop aanspraak is gemaakt tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Delta in de proceskosten.
Ten slotte heeft [appellant] arrest gevraagd.

3.De beoordeling van het geschil na verwijzing

3.1
Het hof heeft geconstateerd dat het procesdossier van [appellant] niet compleet is. De navolgende stukken ontbreken:
de conclusie van antwoord met producties;
bhet tussenvonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 10 februari 2006;
chet proces-verbaal van de comparitie van partijen ten overstaan van de kantonrechter te Rotterdam;
dhet eindvonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 19 mei 2006;
de drie producties behorende bij de memorie van antwoord in het incidenteel appel ("incidenteel antwoord").
3.2
Bij memorie na vernietiging en verwijzing heeft [appellant] (onder 2.4.) omtrent de onder
atot en met
dgenoemde stukken het volgende opgemerkt:
"In deze procedure na verwijzing gaat het derhalve enkel nog om de financiële invulling van de door het Hof Den Haag in aanmerking genomen omstandigheden. Hier wreekt zich allereerst dat het Kantongerecht te Rotterdam in een tijdsbestek van drie jaar – ondanks herhaalde schriftelijke verzoeken – niet in staat is gebleken de processtukken uit de eerste aanleg ter beschikking te stellen. Dezerzijds wordt enkel beschikt over een voddige dagvaarding eerste aanleg met bijlagen; de conclusie van antwoord (met producties), het tussenvonnis, het proces-verbaal van de gehouden comparitie van partijen, en het gewezen eindvonnis ontbreken alle. [appellant] is in die procedure in eerste aanleg bijgestaan door een jurist niet zijnde advocaat. In de procedure in hoger beroep is sprake geweest van een uiterst beperkte en daardoor onvolledig uitgewerkte memorie van grieven."
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.3
In beginsel dient elke procespartij die stukken fourneert ter fine van vonnis of arrest zorg te dragen voor een compleet procesdossier, opdat onder meer het beginsel van hoor en wederhoor ten volle tot zijn recht komt. Dit uitgangspunt geldt ook indien, zoals in het onderhavige geval, tegen de wederpartij verstek is verleend. Uit voormelde passage uit de memorie na vernietiging en verwijzing kan worden afgeleid dat [appellant] kennelijk heeft gepoogd de desbetreffende processtukken waarover hij niet meer beschikt, via de griffie van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, te verkrijgen, maar dat hij daarin (tot dusverre) niet is geslaagd. Nu Delta in de onderhavige procedure niet is verschenen, ligt het niet op de weg van het hof de ontbrekende stukken bij Delta op te vragen.
3.4
Het hof acht daarom aangewezen dat [appellant] zelf alsnog de ontbrekende stukken als hiervoor (sub 3.1) onder
atot en met
dgenoemd bij Delta opvraagt, en zal hem derhalve in de gelegenheid stellen die stukken langs deze weg bij akte alsnog aan het procesdossier toe te voegen dan wel bij akte aan het hof kenbaar te maken - zo mogelijk aan de hand van een schriftelijk bericht van Delta – dat (en waarom) Delta niet bereid is tot afgifte van de desbetreffende stukken. Het hof gaat ervan uit dat [appellant] bij diezelfde akte in elk geval ook de hiervoor (sub 3.1) onder
ebedoelde producties in het geding brengt.
3.5
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag
18 oktober 2011voor het nemen van een akte door [appellant] als onder 3.4 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, D. Kingma en R.M. Beltzer en op 20 september 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.