In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst in hoger beroep beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een kasgeldvennootschap die leeggehaald is, waarbij de Ontvanger schade wil verhalen op de aandeelhouder, de bestuurder van de vennootschap en de adviseur van de verkoper. De relevante juridische vraag betreft de toepassing van artikel 40 van de Invorderingswet 1990 en de gevolgen daarvan voor de toewijsbaarheid van de vorderingen van de Ontvanger. De appellant heeft bij dagvaarding in hoger beroep de rechtbank Amsterdam benaderd, waarbij ook andere partijen betrokken zijn, zoals Trust & Financial Works B.V. en mr. N.A. Reijers. De appellant heeft verzocht om voeging van deze zaak met een andere aanhangige zaak. Het hof heeft geoordeeld dat de zaken voldoen aan de eisen van artikel 222 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waardoor de voeging is toegestaan. De beslissing omtrent de kosten is aangehouden. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van grieven op 22 februari 2011. Het arrest is uitgesproken op 11 januari 2011 door de rolraadsheer.