ECLI:NL:GHAMS:2010:BY2103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006432-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met messteken: verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord op 16 maart 2007 in Amsterdam, waarbij hij met een mes meerdere keren op het slachtoffer heeft gestoken. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een gemoedsopwelling handelde en dat zijn acties als één vloeiende handeling moesten worden gezien, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn daden, vooral nadat het slachtoffer had geprobeerd te vluchten. De getuige verklaarde dat de verdachte had gezegd: 'Bemoei je er niet mee. Het is tussen hem en mij. Ik wil hem afmaken.' Dit leidde het hof tot de conclusie dat er sprake was van voorbedachte raad.

De verdachte werd psychiatrisch onderzocht en bleek lijdende aan een paranoïde waanstoornis, wat leidde tot de conclusie dat hij ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. Wel werd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van het delict en het recidivegevaar. Het hof oordeelde dat de verdachte een langdurige en intensieve behandeling nodig had, die niet kon worden gewaarborgd door een kortere opname in een psychiatrisch ziekenhuis.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het bewezen verklaarde feit. Het hof wees een deel van de vordering van de benadeelde partij toe, maar verklaarde het overige deel niet-ontvankelijk, omdat dit niet van zo eenvoudige aard was dat het in deze strafzaak kon worden behandeld. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen, met inachtneming van de eerder genoemde overwegingen.

Uitspraak

parketnummer: 23-006432-08
datum uitspraak: 25 juni 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-467201-07 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonadres],
thans gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 november 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 29 april 2010 en 11 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 16 maart 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, met zich heeft meegenomen en/of (vervolgens) hiermee naar voornoemde [slachtoffer] is toegelopen en/of
- voornoemde [slachtoffer] heeft opgewacht bij (de ingang van) de moskee (hoek Molukkenstraat/Zeeburgerdijk) en/of
- één of meermalen met voornoemd mes, althans het scherpe en/of puntige voorwerp, in de arm(en) en/of de hartstreek en/of de borst en/of in de buik/maagstreek, althans het (boven)lichaam, en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- achter voornoemde [slachtoffer] is aangerend (toen deze trachtte weg te komen) en/of
- (nogmaals) één of meermalen met voornoemd mes, althans het scherpe en/of puntige voorwerp, in de arm(en) en/of de hartstreek en/of de borst en/of in de buik/maagstreek, althans het (boven)lichaam, en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken.
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 maart 2007 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel één of meer steekwond(en) in de arm(en) en/of de hartstreek en/of de borst en/of de buik/maagstreek, althans het (boven)lichaam en/of het hoofd, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet één of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm(en) en/of de hartstreek en/of de borst en/of in de buik/maagstreek, althans het (boven)lichaam, en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 maart 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- een mes met zich heeft meegenomen en hiermee naar voornoemde [slachtoffer] is toegelopen en
- meermalen met voornoemd mes in de arm en het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en
- achter voornoemde [slachtoffer] is aangerend toen deze trachtte weg te komen en
- nogmaals meermalen met voornoemd mes in de arm en in het (boven)lichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
Voor bewezenverklaring van poging tot moord moet sprake zijn geweest van een voornemen om te doden en dat voornemen moet zich hebben geopenbaard door een begin van uitvoering.
Voor bewezenverklaring van de voor moord vereiste voorbedachte raad is voldoende dat vaststaat dat de verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven (HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605).
Uit de verklaringen die zich in het dossier bevinden blijkt dat de verdachte bij de ingang van de moskee op de Zeeburgerdijk stond toen het slachtoffer [slachtoffer] aan kwam lopen. De verdachte heeft vervolgens een mes getrokken en heeft het slachtoffer met dat mes gestoken. Het slachtoffer probeerde daarop te vluchten en is de Zeeburgerstraat overgestoken en in de richting van een café gerend. De verdachte is achter het slachtoffer aangerend en heeft laatstgenoemde in de nabijheid van het café meerdere malen met een mes gestoken. Het slachtoffer probeerde wederom te vluchten en is de Molukkenstraat in gerend. De verdachte is achter het slachtoffer aangerend en heeft hem in de Molukkenstraat opnieuw gestoken.
De standpunten van de verdediging dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte ondanks enig tijdverloop heeft gehandeld in een gemoedsopwelling, het handelen van de verdachte moet worden gezien als één vloeiende handeling en er derhalve geen gelegenheid heeft bestaan tot nadenken over de gevolgen van het steken, worden door het hof niet gevolgd. De verdachte is tot tweemaal toe achter het slachtoffer aangerend en heeft hem op verschillende en opeenvolgende momenten met een mes gestoken.
Naar het oordeel van het hof betreft het hier verschillende handelingen die elk afzonderlijk kunnen worden beschouwd als te zijn gericht op het doden van het slachtoffer. Deze opeenvolging van handelingen bood de mogelijkheid tot bezinning. Hieruit blijkt dat de verdachte in elk geval nadat het slachtoffer weg rende voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de reikwijdte van zijn handelen te overzien en dat hij op zijn voornemen terug had kunnen komen. Dat heeft hij echter niet gedaan, integendeel: de getuige [getuige] heeft op 29 maart 2007 als getuige tegenover verbalisanten verklaard dat hij de verdachte op de Molukkenstraat, alwaar het slachtoffer gewond op de grond lag, heeft horen zeggen “Bemoei je er niet mee. Het is tussen hem en mij. Ik wil hem afmaken.”
Het hof acht, gelet op het voorgaande, voorbedachte raad dan ook bewezen en is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer].
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is in hoger beroep opnieuw psychiatrisch en psychologisch onderzocht. Naar aanleiding van deze onderzoeken zijn het Pro Justitia rapport van 3 november 2009 van dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en het Pro Justitia rapport van 2 november 2009 van D. Breuker, gezondheidszorgpsycholoog, opgemaakt. De conclusie van beide deskundigen is dat de verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een paranoïde waanstoornis. Dr. Kaiser concludeert dat naast de paranoïde waanstoornis tevens sprake was van cocaïnemisbruik. Beide deskundigen adviseren de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit als ontoerekeningsvatbaar aan te merken. Het hof neemt de conclusies van de deskundigen, die in hoger beroep zowel door de advocaat-generaal als door de verdediging zijn onderschreven, over en is derhalve overeenkomstig de gegeven adviezen van oordeel dat het bewezenverklaarde feit de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. De verdachte is daarom met betrekking tot het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en dient ter zake derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregelen
De rechtbank Amsterdam heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde beslist tot terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege en onttrekking aan het verkeer van een vleesmes.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege, onttrekking aan het verkeer van een vleesmes en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft aangevoerd dat weliswaar behandeling van de verdachte nodig is, maar dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging disproportioneel is omdat dit feitelijk op levenslang zou neerkomen. De raadsman is van mening dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis met eventueel een BOPZ-traject ook tot de mogelijkheden behoort en, nu terbeschikkingstelling als ultimum remedium moet worden beschouwd, de meest voor de hand liggende optie is.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging overweegt het hof het volgende.
In het Pro Justitia rapport van 3 november 2009 van psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser wordt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende uiteengezet en geadviseerd:
Gezien de ernst van het delict, met potentieel dodelijke afloop, het zeer groot te achten recidivegevaar en de ernst van de stoornis van waaruit het ten laste gelegde verklaard kan worden moet een behandeling binnen een verplicht kader worden geadviseerd. Daarom wordt geadviseerd de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De aard van zijn psychiatrische stoornis brengt met zich mee dat de verdachte een absoluut gebrek aan ziektebesef en behandelmotivatie heeft waardoor behandeling gebaseerd op vrijwillige medewerking niet kan worden geadviseerd. Hiermee valt de mogelijkheid van terbeschikkingstelling met voorwaarden af. Derhalve adviseert onderzoeker de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet mogelijk, omdat de verdachte zich niet aan die voorwaarden zal houden en hij totaal geen behandelmotivatie heeft vanuit ontbrekend ziektebesef. Plaatsing op grond van art. 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar is volstrekt te kort, mede omdat hij niet zal meewerken aan de behandeling. Dat hij niet meewerkt, maakt ook dat hij meer beveiliging nodig heeft dan in een psychiatrisch ziekenhuis voorhanden is, omdat hij ook wanen kan ontwikkelen naar andere mensen in de kliniek.
In het Pro Justitia rapport van 2 november 2009 van gezondheidszorgpsycholoog D. Breuker wordt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende uiteengezet en geadviseerd:
Gezien de ernst van de stoornis met een grote neiging tot gewelddadig uitageren in combinatie met de afwezigheid van enig ziektebesef (waardoor ook het weigeren van antipsychotische medicatie) en de volharding en uitbreiding van paranoïde wanen naar (ook) anderen dan alleen de buren, wordt de kans op herhaling zeer groot geacht zonder een constante en langdurige behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Andere behandelkaders (plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en/of terbeschikkingstelling met voorwaarden) worden onvoldoende langdurig en/of te vrijblijvend geacht, om het recidivegevaar goed te kunnen inperken. De verdachte komt niet in aanmerking voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, omdat een behandeling van een jaar te kort is om het recidivegevaar goed te kunnen inperken.
Het hof is, op grond van de hiervoor weergegeven conclusies en adviezen, van oordeel dat terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging dient te worden opgelegd, nu bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en nu de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel en de verpleging eist. Aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder lid 1, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zoals door de raadsman bepleit biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende perspectief op het punt van de bescherming van anderen tegen verdachte. Gelet op de inhoud van de rapporten van dr. Kaiser en Breuker en hetgeen zij ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard, heeft de verdachte een langdurige en intensieve behandeling nodig die recht doet aan zijn complexe problematiek en aan de veiligheid voor de verdachte, anderen en goederen. Die behandeling en bescherming kan met plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar eventueel gevolgd door een verdere behandeling in het kader van de Wet BOPZ, zo blijkt uit voornoemde rapporten, onvoldoende worden gewaarborgd.
Het hof heeft in hoger beroep naast de reeds genoemde rapportages acht geslagen op de justitiële documentatie d.d. 19 april 2010 van de verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van (poging tot zware) mishandeling, bedreiging met zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (meermalen gepleegd) en poging tot doodslag.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel van onttrekking aan het verkeer overweegt het hof het volgende.
Het in beslag genomen vleesmes dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 15.186,89, waarvan € 12.500,00 uit immateriële schade bestaat en het overige deel uit materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij in hoger beroep verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat ter zake van de gevorderde immateriële schade een bedrag ad € 1.000,00 toewijsbaar is. Tevens is het hof met de rechtbank van oordeel dat ter zake van de gevorderde materiële schade een bedrag ad € 125,50 ter zake van de vergoeding voor het opvragen van medische informatie en een bedrag ad € 72,00 ter zake van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toewijsbaar is. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbaar feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde evenwel niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Onttrekt aan het verkeer het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
één vleesmes.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Purmerend, een bedrag van EUR 1.197,50 (duizend honderdzevenennegentig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.197,50 (duizend honderdzevenennegentig euro en vijftig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 21 (eenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat indien (en voor zover) de verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijftigste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. B.F. de Poorter en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2010.