ECLI:NL:GHAMS:2010:BY2092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006129-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis inzake moord met betrekking tot psychische overmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 1 december 2009, waarin de verdachte werd veroordeeld voor moord. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en thans gedetineerd, had in hoger beroep een beroep gedaan op psychische overmacht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit een hevige gemoedsbeweging, maar oordeelde dat dit niet voldoende was voor een geslaagd beroep op psychische overmacht. De verdachte had moeten inzien dat zijn handelen ongeoorloofd was en had zijn woede op een andere manier moeten uiten. Het hof benadrukte dat van burgers redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij met dergelijke emoties kunnen omgaan, en dat de emotie van de verdachte niet leidde tot een zodanige drang dat hij niet anders kon handelen.

De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 15 jaren geëist, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de opmerking dat het hof zijn bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer in de plaats stelt van de overwegingen van de rechtbank. De raadsman had aangevoerd dat de rechtbank het verweer van psychische overmacht op ondeugdelijke gronden had verworpen, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet voldeed aan de voorwaarden voor een beroep op psychische overmacht. De verdachte had verklaard te hebben gehandeld uit razernij, wat voortkwam uit de ontdekking van sms-berichten tussen zijn vriendin en het slachtoffer. Het hof concludeerde dat de verdachte handelde uit emotie, maar dat dit niet leidde tot een vermindering van zijn strafbaarheid.

Het arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2010.

Uitspraak

parketnummer: 23-006129-09
datum uitspraak: 20 september 2010
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 1 december 2009 in de strafzaak onder parketnummer 14-810073-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres],
thans gedetineerd in PI.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 november 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen gevorderd te beslissen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof zijn bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer in de plaats stelt van de overwegingen van de rechtbank terzake.
Bespreking van een verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een door de raadsman gevoerd verweer dat sprake is van psychische overmacht bij de verdachte, welk verweer in hoger beroep is herhaald, op ondeugdelijke gronden heeft weerlegd. De rechtbank heeft naar het oordeel van de raadsman ten onrechte hiertoe als basis genomen het rapport van het Pieter Baan Centrum opgemaakt d.d. 5 augustus 2009, inhoudende als conclusie -kort samengevat- dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 40 Sr is niet strafbaar hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Teneinde na te gaan of van een dergelijke situatie sprake is, zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon noch behoefde te bieden. In deze formulering ligt besloten dat, wil een beroep op psychische overmacht kunnen slagen, sprake moet zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en voorts dat van de dader in concreto redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij aan de druk van de omstandigheden weerstand bood.
Naar het oordeel van het hof is in elk geval niet voldaan aan de tweede voorwaarde. De verdachte heeft in zijn eerste verklaring bij de politie verklaard te hebben gehandeld uit razernij. Die razernij zou zijn ontstaan doordat de verdachte had ontdekt dat zijn vriendin en het slachtoffer aan elkaar sms-berichten hadden gestuurd, waaruit hij afleidde dat zij (weer) een relatie met elkaar hadden of wilden beginnen. Mede gelet op de overige feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, gaat het hof er vanuit dat de verdachte heeft gehandeld uit een emotie die neerkomt op razernij.
Die emotie van de verdachte als gevolg van de genoemde omstandigheden kan echter niet de grond vormen voor een geslaagd beroep op psychische overmacht. De verdachte had moeten inzien dat wat hij deed volstrekt ongeoorloofd was en zijn woede moeten beheersen of op een andere, niet gewelddadige wijze moeten uiten. Van burgers, van wie mag worden aangenomen dat velen ooit in vergelijkbare omstandigheden hebben verkeerd of komen te verkeren, kan en moet redelijkerwijs ook worden gevergd dat zij in een dergelijke situaties met dit soort emoties kunnen omgaan. Het enkele feit dat verdachte’s emotie hevig was en hem tot deze daad heeft gebracht is daarvoor in elk geval niet voldoende.
De verdachte heeft dan weliswaar gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, maar niet onder invloed van een zodanige drang dat hij niet anders behoorde te handelen.
Beslissing
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2010.