ECLI:NL:GHAMS:2010:BY2053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005413-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling in een café te Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 4 juli 2009 in café Bugsy's te Haarlem, waar de verdachte in een handgemeen betrokken raakte met twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens dit conflict stak de verdachte met een mes in de nek van [slachtoffer 1] en in de arm van [slachtoffer 2]. De verdachte stelde dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van noodweer. De verdachte had opzettelijk het risico aanvaard dat hij levensbedreigend letsel zou toebrengen aan [slachtoffer 1]. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, en dat de gevolgen voor de slachtoffers een ernstige inbreuk op hun lichamelijke integriteit vormden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting tot deelname aan een agressieregulatietraining. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

parketnummer: 23-005413-09
datum uitspraak: 1 april 2010
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 20 oktober 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-700464-09 tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres],
thans gedetineerd in PI
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 oktober 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. primair
hij op of omstreeks 04 juli 2009 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 04 juli 2009 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op of omstreeks 04 juli 2009 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een litteken en/of tijdelijke arbeidsongeschiktheid) heeft toegebracht door deze [slachtoffer 2] opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linkeronder)arm te steken;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 04 juli 2009 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linkeronder)arm van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;";
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 04 juli 2009 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkeronderarm heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 02 juni 2008 te Haarlem [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik kom jou nog wel een keer tegen, alleen in het donker, zonder uniform en dan maak ik je af!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 1 had de verdachte geen opzet dan wel voorwaardelijk opzet gericht op de dood van het slachtoffer. Hij wilde zich slechts verdedigen omdat er naar hem werd uitgehaald. De verdachte bevond zich na de klap in een hevige gemoedstoestand en heeft toen ter verdediging van zijn eigen lijf een mes gepakt en daarmee de grens van proportionaliteit overschreden. Er is derhalve sprake van noodweerexces.
De verdachte had, subsidiair, opzet noch voorwaardelijk opzet om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 2 is het toegebrachte letsel niet als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Voorts was er geen sprake van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Nu alleen een verwonding in de arm is toegebracht kan alleen het meer subsidiair bewezen worden verklaard.
Wat betreft feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.
Het standpunt van de advocaat-generaal
Alle relevante getuigenverklaringen in aanmerking genomen, stelt de advocaat-generaal zich, conform de rechtbank, op het standpunt dat de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt:
Op grond van de in de aanvulling van dit arrest weer te geven bewijsmiddelen komt het hof tot de volgende lezing van de feiten.
Op 4 juli 2009 bevond de verdachte zich in gezelschap van [getuige 1], [getuige 2 en [getuige 3], in het op dat moment drukke en schaars verlichte café Bugsy’s te Haarlem. Er ontstond op een gegeven moment een handgemeen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij [slachtoffer 1] een diepe steekwond in de nek en [slachtoffer 2] een steekwond in een onderarm heeft opgelopen.
Het handgemeen ontstond toen [slachtoffer 2] nabij bij de uitgang op [slachtoffer 1], die nog even met iemand in gesprek was, stond te wachten om samen met hem het café te verlaten. Verdachte, die de indruk had dat [slachtoffer 2] daarbij langdurig naar hem keek liep op [slachtoffer 2] af en vroeg: “Wat moet je?”. De verdachte bevond zich vlak voor [slachtoffer 2] die met zijn rug tegen de muur stond. [slachtoffer 2] kreeg vervolgens een duw van de verdachte. [slachtoffer 1], die intussen ook naar de uitgang kwam zag dit en kwam meteen tussenbeide; [slachtoffer 1] gaf de verdachte een duw of klap. Meteen daarop gaf de verdachte [slachtoffer 1] met de rechterhand een klap in de nek. Vervolgens werden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door portiers naar buiten geduwd. Pas buiten ontdekten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat [slachtoffer 1] een grote en diepe snee in de nek had (politieagenten beschrijven een wonde van 10 cm lang en 5 cm diep waarbij pezen en spieren in de nek te zien waren) en [slachtoffer 2] een vleeswond in de linkeronderarm.
De verdachte heeft verklaard dat een jongen op ongeveer drie meter afstand langdurig naar hem stond te kijken op een manier van “ wat moet je nou!” Op dezelfde manier keek hij toen naar hem terug. Op een gegeven moment had hij het gevoel ”dat het vechten zou worden”. Toen ze tegenover elkaar stonden duwde de jongen hem weg en hij duwde die jongen vervolgens terug. Hij kreeg toen een slag tegen zijn rechterkaak van een andere jongen. Verdachte verklaart dat hij toen een mes pakte dat in zijn broekzak zat, het met beide handen openklapte en in zijn rechterhand nam. Het ging allemaal heel snel en hij heeft met het mes degene die hem een kaakslag had gegeven in zijn nek gestoken. Daarna gooide hij het mes op de grond. Het was een mes met een lemmet van ongeveer 7 centimeter.
Geen enkele getuige heeft de verdachte tijdens het conflict een mes uit zijn broekzak zien halen en met beide handen zien openklappen. Gezien de zeer korte tijd waarin het conflict zich heeft afgespeeld is het naar het oordeel van het hof onmogelijk dat verdachte zich heeft gerealiseerd dat hij nog een mes in zijn zak had, dat mes uit zijn zak heeft gehaald, het met beide handen heeft opengeklapt en vervolgens daarmee een ander ([slachtoffer 1]) dan zijn oorspronkelijke opponent ([slachtoffer 2]) heeft gestoken. Daarbij neemt het hof in aanmerking, dat de verdachte heeft verklaard dat hij het mes, dat niet van hem was, nooit eerder had uitgeklapt.
De verklaring van de verdachte dat hij pas nadat hij een kaakslag van [slachtoffer 1] had gekregen, het mes uit zijn broekzak haalde en openklapte, acht het hof dan ook onaannemelijk. Het hof gaat er van uit dat de verdachte het mes al opengeklapt in zijn hand had toen hij op [slachtoffer 2] afliep.
Door met een kennelijk zeer scherp mes in de richting van de hals van [slachtoffer 1] te steken die als gevolg daarvan een grote en diepe snee in zijn nek heeft opgelopen heeft de verdachte welbewust het geenszins denkbeeldige risico aanvaard dat hij levensbedreigend letsel aan [slachtoffer 1] zou toebrengen. Dat levert poging tot doodslag op. Dat [slachtoffer 1] niet op dodelijke wijze is getroffen door het door verdachte gehanteerde mes is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is.
Door het hiervoor genoemde mes te hanteren in een kleine ruimte met veel mensen heeft de verdachte tevens welbewust het geenszins denkbeeldige risico aanvaard, dat hij iemand anders ([slachtoffer 2]) zou raken en zwaar zou verwonden, hetgeen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert Dat [slachtoffer 2] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen maar ‘slechts’ een snee in zijn onderarm, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen en een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd acht het hof feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het bewijs en het bewezenverklaarde
Het hof acht feit 1 primair bewezen, met dien verstande, dat hij
op 4 juli 2009 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de nek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht feit 2 subsidiair bewezen, met dien verstande,dat hij
op 4 juli 2009 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de linkeronderarm van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht feit 3 bewezen, met dien verstande, dat hij
op 2 juni 2008 te Haarlem [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik kom jou nog wel een keer tegen, alleen in het donker, zonder uniform en dan maak ik je af!
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde; noodweerexces.
De raadsman van verdachte heeft een beroep op noodweerexces gedaan, stellende dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de kant van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij hij zelf disproportioneel geweld heeft gebruikt.
Het hof verwerpt die stelling, nu uit geen van de getuigenverklaringen blijkt dat er van enige situatie van noodweer sprake was, temeer nu is gebleken, dat de verdachte zelf op [slachtoffer 2] is afgelopen, omdat hij van mening was dat deze hem te lang had aangekeken.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Brijder Verslavingszorg, Arrondissement Haarlem, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt het volgen en afronden van een agressieregulatietraining en -indien blijkt van overmatig alcoholgebruik- de behandeling daarvan bij de Brijder Verslavingszorg, en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarde zoals door de rechtbank opgelegd en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en uit de bespreking aldaar van het door de Brijder Verslavingszorg uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 september 2009.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes in de nek respectievelijk de arm te steken. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan de slachtoffers toegebrachte letsel beperkt zijn gebleven, is een gelukkige omstandigheid,die geenszins aan de verdachte is te danken.
Dit geweld vond plaats tijdens het uitgaan in een drukbezocht café. Derhalve vormen deze feiten, naast de angst en het leed die dergelijke feiten toebrengen aan de slachtoffers, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieagent. Door aldus te handelen heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor het bevoegd gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2010 is de verdachte eerder ter zake van agressiedelicten veroordeeld.
Uit het omtrent de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 september 2009 komt naar voren dat de verdachte weinig zelfinzicht toont en zich de consequenties van zijn impulsief en –als het gevolg van het gebruik van alcohol - agressief en gewelddadig handelen niet lijkt te realiseren. Zijn gedrag en houding versterken de indruk dat de kans op herhaling groot is.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard mee te willen werken aan eventuele behandelingen, ook als dat inhoudt een agressieregulatietraining. Tevens heeft hij erkend dat hij agressief kan worden als een ander hem op een bepaalde manier aankijkt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden immateriële schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde en heeft zich het recht voorbehouden om vergoeding van overige schade op andere wijze te vorderen .
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. J. 't Hart, gesteld dat het nog steeds slecht gaat met hem en dat hij verwijst naar de schriftelijke slachtofferverklaring die hij heeft opgesteld..
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij niet begrijpt waarom hij een schadevergoeding zou moeten betalen.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de hiervoor genoemde schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden immateriële schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 subsidiair ten laste gelegde en heeft zich het recht voorbehouden om vergoeding van overige schade op andere wijze te vorderen.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij niet begrijpt waarom hij een schadevergoeding zou moeten betalen.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de hiervoor genoemde schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
De raadsman heeft aangevoerd dat de familie van de verdachte door de financiële malaise in de onroerend goed sector, zeer veel moeite heeft om het hoofd boven water te houden. Door hun slechte economische omstandigheden zou toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen vrijwel zeker leiden tot vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen dienen derhalve gematigd te worden.
Het hof overweegt hieromtrent dat de verdachte jong is met nog een hele toekomst voor zich. Naar het zich laat aanzien zal de verdachte na zijn invrijheidsstelling over voldoende verdiencapaciteit beschikken om de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen af te betalen. Bovendien houdt het Centraal Justitieel Incasso Bureau rekening met de financiële situatie van de verdachte.
Het hof ziet geen reden om rekening te houden met de, overigens niet onderbouwde, omstandigheid dat de familie van de verdachte over beperkte financiele middelen beschikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Brijder Verslavingsreclassering Arrondissement Haarlem, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt het volgen en afronden van een agressieregulatietraining en –indien blijkt van overmatig alcoholgebruik- de behandeling daarvan bij de Brijder Verslavingszorg.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 1 primair bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te Haarlem, een bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], wonende te Haarlem, een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 2].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) de verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Kortenhorst, mr. N. van Wijnen-Vergeer en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 april 2010.