parketnummer: 23-002106-07
datum uitspraak: 5 juli 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2004 in de strafzaak onder de parketnummers 13-067062-04 en 13-067145-03 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonadres].
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het – onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden en tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 21 april 2005 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 5 december 2006 het arrest van het gerechtshof te Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
In hoger beroep is de zaak gesplitst en is de verdachte bij arrest van 5 april 2007 (parketnummer 23-003978-04) voor het onder feit 4 tenlastegelegde veroordeeld tot betaling van € 200,- als schadevergoeding aan slachtoffer [slachtoffer].
De behandeling van het onder feit 1 tenlastegelegde is op 22 maart 2007 aangehouden en op 21 juni 2010 voortgezet. Heden op 5 juli 2010 doet het hof uitspraak ter zake van het onder feit 1 vijf tenlastgelegde en in een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 augustus 2004 en - na terugwijzing - op de terechtzittingen van dit hof van 22 maart 2007 en 21 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 december 2003 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen naar die [slachtoffer 2] is gegaan waarna hij verdachte en/of zijn mededader(s) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een of meermalen in de zij en/of rug, in ieder geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gesneden en/of gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De feitelijk toedracht van hetgeen op 27 december 2003 is voorgevallen blijft op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk. De in het dossier aanwezige belastende verklaringen, afgelegd door de aangever en een aantal van zijn vrienden, acht het hof onvoldoende betrouwbaar om tot bewijs te bezigen. De rol en de gedraging(en) van de verdachte in het feitencomplex kunnen daardoor niet worden vastgesteld, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de Meervoudige kamer te Amsterdam van 3 juli 2003, parketnummer 13-067145-03, ten aanzien van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden afwijzen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie Amsterdam van 11 februari 2004, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Amsterdam van 3 juli 2003 met parketnummer 13-067145-03 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. M. Jurgens en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2010.
Mr. Blom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.