4. Beoordeling
4.1 Partijen zijn ex-echtgenoten. Bij beschikking van 7 februari 2007 heeft de rechtbank Amsterdam [appellant] bij voorlopige voorziening veroordeeld maandelijks een bedrag van € 1.010,- aan [geïntimeerde] te voldoen ter zake van haar levensonderhoud. Bij beschikking van 14 juli 2010 is deze voorziening, op verzoek van [geïntimeerde], gewijzigd in die zin dat [appellant] met ingang van 30 juni 2008 maandelijks een bedrag van € 3.803,- aan [geïntimeerde] dient te betalen als uitkering tot haar levensonderhoud. Bij dezelfde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [appellant] met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak van de echtscheiding eveneens maandelijks € 3.803,- aan [geïntimeerde] dient te voldoen ter zake van haar levensonderhoud. De echtscheidingsbeschikking is op 31 december 2009 in de daartoe bestemde registers ingeschreven.
4.2 [appellant] heeft sinds oktober 2009 geen alimentatie meer aan [geïntimeerde] voldaan. Tegen de alimentatiebeschikking van 14 juli 2010 heeft hij hoger beroep ingesteld.
4.3 [geïntimeerde] heeft in 2009 twee keer gevorderd [appellant] te bevelen vorenbedoelde beschikking van 7 februari 2007 op straffe van lijfsdwang na te komen. Die vorderingen zijn toen afgewezen. Van de tweede afwijzing is [geïntimeerde] destijds in hoger beroep gekomen. Het hof heeft het desbetreffende vonnis vervolgens bij arrest van 6 april 2010 bekrachtigd.
4.4 In onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] de alimentatiebeschikking van 14 juli 2010 uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren. De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen. De grieven richten zich tegen die toewijzing en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5 De voorlopige alimentatievoorziening (van 7 februari 2007 tot 30 juni 2008 ad (zonder indexatie) € 1.010,- en vanaf 30 juni 2008 ad € 3.803,- per maand) geldt ingevolge de beschikking van 14 juli 2010 tot 31 december 2009, de dag van inschrijving van de uitspraak van de echtscheiding. Ingevolge een berekening (op basis van door mr. Loonstein verschafte gegevens) van Van Twuijver Gerechtsdeurwaarders B.V. (zie productie 5 bij brief van mr. Loonstein van 2 november 2010) bedroeg de alimentatieschuld van [appellant] per 31 december 2009 een bedrag van afgerond € 58.000,-. [appellant] heeft dit bedrag op zichzelf niet bestreden. Tegen de voorlopige alimentatie-voorziening staat geen hoger beroep open. Het door [appellant] tegen de beschikking van 14 juli 2010 ingestelde hoger beroep kan dan ook alleen betrekking hebben op de definitieve alimentatievoorziening. Een verzoek tot wijziging van de voorlopige alimentatievoorziening heeft [appellant] tot op heden niet ingediend. Van de verschuldigdheid van (in ieder geval) voornoemd bedrag dient aldus te worden uitgegaan.
4.6 Met de voorzieningenrechter stelt het hof vast dat pogingen van [geïntimeerde] langs een andere weg tot inning van de haar toegewezen alimentatie te komen tot nu toe geen resultaat hebben gehad. Dat haar geen verhaalsmogelijkheden ter beschikking staan heeft [geïntimeerde], mede tegen die achtergrond, ook voldoende aannemelijk gemaakt. Met grief 3 bestrijdt [appellant] dit weliswaar, maar deze bestrijding staat op gespannen voet met zijn stellingname dat hij geen middelen heeft enigerlei alimentatie aan [geïntimeerde] te voldoen.
4.7 Het aan het slot van 4.5 vermelde uitgangspunt neemt niet weg dat de voorziening van 14 juli 2010, ook voor wat betreft de voorlopige alimentatievoorziening, niet is gebaseerd op een oordeel van een deskundige omtrent de draagkracht van [appellant]. Waar lijfsdwang een uiterste middel is dat alleen kan worden ingezet als ervan kan worden uitgegaan dat de schuldenaar zijn desbetreffende verplichting kan voldoen en bij het hof – mede gelet op het verhandelde ter zitting – twijfel leeft of [appellant] het onder 4.5 genoemde bedrag van afgerond € 58.000,- binnen een korte te stellen termijn kan voldoen, acht het hof het niet met de ratio van lijfsdwang te verenigen dit middel met betrekking tot het gehele bedrag aan achterstand ter zake van de voorlopige alimentatievoorziening in te zetten. Aannemelijk is dat [geïntimeerde] op (deels: zeer) korte termijn dient te beschikken over een bedrag in de orde van € 20.000,- teneinde nieuwe huisvesting te vinden (waarborgsom voor een te sluiten huurovereenkomst, huurtermijnen over de komende maanden en verhuis- en inrichtingskosten) en overigens in haar levensonderhoud te voorzien. [appellant] heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat hij althans dit bedrag niet op korte termijn kan betalen.
4.8 Het hof zal op voornoemde gronden het in eerste aanleg aan [geïntimeerde] verleende verlof bekrachtigen voor zover dat ziet op de betalingsachterstand ter zake van de voorlopige alimentatievoorziening voor een bedrag van € 20.000,-. Voor een verdergaand verlof ziet het hof op dit moment geen grond. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat dit vanzelfsprekend onverlet laat dat andere executiemaatregelen onverkort, derhalve voor het gehele openstaande bedrag, voor [geïntimeerde] beschikbaar blijven.
4.9 In voormelde zin slagen de grieven. Voor het overige falen ze.
4.10 Gelet op het feit dat partijen ex-echtelieden zijn zal ook het hof de proceskosten compenseren als hierna te vermelden.
4.11 Een en ander leidt tot de volgende beslissing.