GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
het publiekrechtelijk lichaam
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. C. Nekeman te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [Appellant] en UWV genoemd.
Bij dagvaarding van 4 maart 2010 is [Appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 31 augustus 2009 en 11 januari 2010 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) in deze zaak onder num¬mer 1036581 CV EXPL 09-9937 gewezen tussen [Appellant] als eiser en UWV als gedaagde.
[Appellant] heeft bij memorie twee grieven aangevoerd tegen het vonnis van 11 januari 2010, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, zijn vordering alsnog zal toewijzen, althans UWV zal veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat, met veroordeling van UWV in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft UWV de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis van 11 januari 2010 zal bekrachtigen, met veroordeling van [Appellant] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Grieven en omvang van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van [Appellant]. Het hoger beroep is beperkt tot het (eind)vonnis van 11 januari 2010, nu geen grief is gericht tegen het (tussen)vonnis van 31 augustus 2009.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis (onder 1.1 tot en met 1.17) een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. [Appellant], geboren op [...] 1960, is op 1 april 1988 in dienst getreden bij DETAM, waarvan UWV de rechtsopvolger is. Hij was laatstelijk werkzaam als Manager Basisregistratie, Premievaststelling & Financiën in de divisie Werkgeverszaken tegen een salaris van € 5.388,48 bruto per maand inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
4.1.2. [Appellant] heeft tijdens het dienstverband op kosten van UWV diverse opleidingen gevolgd op het gebied van bedrijfskunde en management.
4.1.3. UWV heeft in 2006 een reorganisatie doorgevoerd die erin heeft geresulteerd dat de divisie Werkgeverszaken met ingang van 1 januari 2007 is opgeheven. UWV heeft [Appellant] bij brief van 14 november 2006 medegedeeld dat zijn functie per 1 januari 2007 zou komen te vervallen, dat hij per die datum boventallig werd verklaard, dat hij werd aangewezen als herplaatsingkandidaat en dat het Sociaal Plan op hem van toepassing was. [Appellant] is met ingang van 1 januari 2007 in het mobiliteitscentrum geplaatst. Hij was vrijgesteld van de verplichting arbeid te verrichten.
4.1.4. UWV heeft op basis van het Sociaal Plan [Appellant] in de gelegenheid gesteld gedurende in totaal twee jaar gebruik te maken van outplacementbegeleiding. In dat kader zijn aan [Appellant] twee functies aangeboden, een interne detachering en een externe functie. [Appellant] is niet daarop in gegaan. Daarnaast heeft UWV aan [Appellant] vanaf circa juni 2007 toegang verleend tot een internetsite met interne vacatures. [Appellant] heeft niet op interne vacatures gesolliciteerd.
4.1.5. UWV heeft op 5 mei 2008 aan CWI advies gevraagd aangaande de redelijkheid van het voorgenomen ontslag. CWI heeft op 26 mei 2008 positief geadviseerd. UWV heeft op 27 mei 2008 de arbeidsovereenkomst met [Appellant] opgezegd met ingang van 1 oktober 2008.
4.1.6. [Appellant] heeft met ingang van 1 juni 2008 ander betaald werk gevonden. Hij heeft dit niet aan UWV gemeld en heeft nog tot het einde van zijn dienstverband, 1 oktober 2008, salaris van UWV ontvangen.
4.2. [Appellant] heeft UWV op 26 maart 2009 gedagvaard en heeft gevorderd:
A. te verklaren voor recht dat de beëindiging door UWV van het dienstverband met ingang van 1 oktober 2008 kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW;
B. UWV te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag aan schadevergoeding van € 139.390,32 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2008.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [Appellant] afgewezen. Hiertegen komt [Appellant] in hoger beroep op.
4.3. De grieven stellen de vraag aan de orde of de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [Appellant] kennelijk onredelijk is op de grond dat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van UWV bij de opzegging, mede in aanmerking genomen de voor [Appellant] getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden (artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b BW). De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.4. Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag op grond van het hiervoor aangehaalde 'gevolgencriterium' kennelijk onredelijk is, dienen alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen. De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor een vordering als bedoeld in artikel 7:681 BW. In een dergelijk geval moet voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid sprake zijn van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van de beëindiging geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen.
4.5. Het hof neemt in het bijzonder de volgende ten tijde van de beëindiging van het dienstverband bestaande omstandigheden in aanmerking:
a. aan het ontslag ligt een door bedrijfseconomische omstandigheden ingegeven reorganisatie ten grondslag waardoor de functie van [Appellant] is komen te vervallen;
b. UWV heeft voldoende inspanningen verricht [Appellant] intern dan wel extern te herplaatsen, waarbij het hof in aanmerking neemt: (i) dat aan [Appellant] in elk geval twee functies zijn aangeboden; (ii) dat UWV [Appellant] toegang heeft verleend tot een databank met interne vacatures, maar dat [Appellant] geen interne sollicitaties heeft ondernomen; (iii) dat [Appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat in werkelijkheid meer functies voor [Appellant] voorhanden waren en dat UWV deze functies niet aan [Appellant] wilde aanbieden c.q. [Appellant] heeft ontmoedigd op in de databank voorkomende interne vacatures te reageren omdat UWV de voorkeur zou hebben gegeven aan het aantrekken van externe kandidaten;
c. UWV heeft in overeenstemming met het Sociaal Plan [Appellant] gedurende twee jaren in de gelegenheid gesteld begeleiding van een outplacementbureau te ontvangen;
d. [Appellant] heeft tijdens zijn dienstverband op kosten van UWV diverse opleidingen op het gebied van management en bedrijfskunde gevolgd;
e. [Appellant] is ruim twintig jaar bij (rechtsvoorgangers van) UWV in dienst geweest en was bij zijn ontslag 48 jaar oud;
f. [Appellant] had al voor de ontslagdatum ander betaald werk verworven.
4.6. [Appellant] heeft voorts niet toegelicht wat op 1 oktober 2008 de te verwachten nadelige financiële gevolgen van het ontslag voor hem waren. Het geven van een dergelijke toelichting lag eens te meer op zijn weg, nu vaststaat dat [Appellant] ten tijde van het ontslag al ander betaald werk had gevonden. De omstandigheid dat hij niet in aanmerking is gekomen voor de in het Sociaal Plan opgenomen suppletieregeling aangezien hij ten tijde van het ontslag niet werkloos was, kan bij het ontbreken van een dergelijke toelichting niet meewegen bij de beoordeling van de ernst van de financiële gevolgen van het ontslag.
4.7. Alles afwegende komt het hof tot de conclusie dat het aan [Appellant] gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk is nu niet kan worden gezegd dat UWV is tekortgeschoten in haar verplichtingen als goed werkgeefster. De grieven falen.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van UWV op € 263,- wegens verschotten en € 2.632,- wegens salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, W.J. van den Bergh en A.R. Sturhoofd, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 december 2010.