GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 28 december 2010 in de zaak onder nummer 200.031.295/01 NOT van:
W.K. [KLAGER],
wonende te [ ],
APPELLANT,
[DE NOTARIS],
notaris te [ ],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 21 april 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zwolle-Lelystad, verder de kamer, van 3 april 2009, waarbij de klachten tegen geïntimeerde, verder de notaris, ongegrond zijn verklaard.
1.2. Van de zijde van klager zijn op 25 mei 2009 en 14 mei 2010 aanvullingen op zijn beroepschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 21 augustus 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 mei 2010. Klager, de notaris en haar gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast:
- op 30 augustus 1999 is de vader van klager overleden. Op grond van diens testament, dat – kort gezegd – een ouderlijke boedelverdeling inhield, heeft klager een vordering ter grootte van zijn erfdeel op zijn moeder gekregen, die opeisbaar is geworden bij haar overlijden;
- op 15 december 1999 heeft mr [de kandidaat-notaris], kandidaat-notaris ten kantore van de notaris, klagers moeder per brief in kennis gesteld van klagers wens tot vaststelling van zijn vordering op haar. Voorts werd klagers moeder gevraagd de daarvoor benodigde gegevens te verschaffen;
- op 27 juli 2004 heeft klager de notaris gevraagd hem – onder meer – toe te sturen: (1) de akte van de huwelijkse voorwaarden van zijn ouders; (2) de akte houdende vaststelling van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn vader; (3) de prijs van de akte van vaststelling van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn vader. Op 18 augustus 2004 heeft klager aan de notaris gevraagd hem te bevestigen dat zijn moeder niet wilde meewerken aan een boedelbeschrijving. Klagers moeder heeft zich bij brief aan de notaris van 20 september 2004 bereid verklaard om – zij het onder een aantal voorwaarden – een aantal vragen van klager te beantwoorden;
- de notaris heeft klager bij brief van 6 oktober 2004 geantwoord ten aanzien van zijn verzoek om een akte vaststelling ouderlijke boedelverdeling te maken;
- uiteindelijk was de moeder van klager bereid tot medewerking en heeft er op 15 december 2005 een gesprek plaatsgevonden bij haar thuis waarbij de moeder van klager, de heer [X] (de executeur) en de notaris aanwezig waren;
- de moeder van klager is op 21 november 2006 overleden;
- door de notaris is op 25 juni 2007 per 30 augustus 1999 de beschrijving van de nalatenschap van de vader van klager opgesteld.
4. Het standpunt van klager
De klacht in eerste aanleg hield in dat klager de notaris verwijt dat:
a. zij tekort geschoten is in het vaststellen van de omvang van klagers aandeel in de nalatenschap van zijn vader;
b. zij niet correct heeft gehandeld, doordat zij niet voortvarend te werk is gegaan met betrekking tot de opdracht van klager aan haar tot het bepalen van de omvang van zijn aandeel in de nalatenschap van zijn vader en
c. doordat zij de verhouding tussen zijn moeder en hemzelf heeft bestempeld als een haat-liefde verhouding.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft verweer gevoerd. Zij stelt allereerst dat voor zover de klacht van klager het verwijt aan de notaris mede omvat dat zij tekort is geschoten in het vaststellen van de hoogte van de nalatenschap van klagers vader een dergelijk verwijt bij de civiele rechter aangebracht dient te worden en dat klager met betrekking tot dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.2. Met betrekking tot het verwijt van klager dat de notaris niet voortvarend te werk is gegaan, stelt de notaris dat zij afhankelijk van de gegevens van klagers moeder was en daarom haarzelf geen verwijt valt te maken.
6.1. In hoger beroep heeft klager nieuwe klachten toegevoegd aan zijn klachten in eerste aanleg.. Nu het hof ingevolge het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt in appel de zaak opnieuw behandelt, kan het geen acht slaan op die nieuwe klachten.
6.2. Met betrekking tot de hiervoor onder 4 weergegeven klachtonderdelen oordeelt het hof als volgt.
6.3. Ad (a) Vaststaat dat het van juli 2004 tot juni 2007 heeft geduurd voordat klager de door hem gewenste akte houdende vaststelling van zijn aandeel in de nalatenschap van zijn vader heeft ontvangen. Op het eerste gezicht leidt zulks tot de conclusie dat van de vereiste voortvarendheid bij de notaris geen sprake is geweest. Evenwel heeft klagers moeder geruime tijd geweigerd om haar – voor deze vaststelling – onmisbare medewerking te verlenen. Deze weigering kan de notaris niet worden aangerekend. Uit de stukken blijkt voorts dat de notaris verscheidene pogingen heeft ondernomen om tot de door klager gewenste vaststelling te komen.
6.4. Op grond van dit een en ander sluit het hof zich dan ook aan bij de beslissing van de kamer omtrent het eerste klachtonderdeel.
6.5. Ad (b) Wat betreft de wijze van waarderen van de boedelbestanddelen in de nalatenschap van klagers vader, is het volgende van belang. De waardering van de vermogensbestanddelen dient te geschieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 671 en volgende Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij de erflater – zoals in dit geval – daarvoor een andere wijze heeft bepaald bij diens uiterste wil.
Nu erflaters moeder na haar aanvankelijke weigering tot medewerking, de slechte verhouding tussen klager en zijn moeder het volgen van die aangewezen weg (nagenoeg) onmogelijk bleek te maken, en de notaris van meet af aan heeft aangegeven dat zij voor de gegevens van de boedelbeschrijving grotendeels afhankelijk was van de gegevens die klagers moeder haar zou verstrekken, is de weg die de notaris heeft gekozen een praktische en onder de gegeven omstandigheden een juiste. Bovendien stemmen de door de notaris aangehouden waarderingen in grote lijnen overeen met die van de aangifte voor het recht van successie zoals door erflaters moeder op 30 juni 2000 ondertekend, met inbegrip van de door de belastingdienst bij brief van 25 februari 2002 aangegeven wijze van berekening van het verschuldigde successierecht. Dat destijds voor waardering van de eigen woning successierechtelijk een andere regeling gold doet hier aan niet af, nu daardoor de civielrechtelijke verhoudingen niet anders werden. Die fiscale waardering is immers slechts bindend voor de heffing van het recht van successie in verband met de nalatenschap van de vader van klager. Deze fiscale waardering staat er niet aan in de weg dat de erfgenamen vervolgens in hun onderlinge verhouding ter uitvoering van de ouderlijke boedelverdeling bij de vaststelling van de grootte van de overbedelingsschuld en de daartegenover staande onderbedelingsvorderingen uitgaan van de hogere, werkelijke waarde van de woning. Evenmin staat die fiscale waarderingsmaatstaf eraan in de weg dat de overbedelingsschuld bij de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van klager en de berekening van het recht van successie ter zake in aanmerking wordt genomen voor het hogere – werkelijke – bedrag.
Ook dit klachtonderdeel faalt derhalve.
6.6. Ad (c) Ten aanzien van het kwalificeren van de verhouding tussen klager en zijn moeder oordeelt het hof als volgt. Deze kwalificatie is door de notaris gedaan naar aanleiding van de vraag van klager gesteld in zijn klaagschrift van 4 september 2007:
Hoe weet [de notaris] (als levende) wat mijn moeder (overleden) op dit moment zou denken?
Per brief van 29 september 2007 heeft de notaris de onderstaande reactie hierop gegeven:
Het is de heer [klager] bekend dat ik meerdere malen contact met zijn moeder gehad heb in verband met door haar opgemaakte testamenten. (…) ik heb wel een algemene indruk gekregen van de “haat”-“liefde” verhouding van een hoogbejaarde vrouw met haar enige kind tijdens haar leven, waarmee zij tientallen jaren niet of nauwelijks contact heeft gehad.”
6.7. Gezien de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de stukken is de door de notaris gemaakte opmerking naar het oordeel van het hof niet ongeoorloofd. Dit klachtonderdeel is dus evenmin gegrond.
6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.9. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 december 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN
KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT
ZWOLLE-LELYSTAD
Nummer : 20070401
Datum : 3 april 2009
[klager],
wonende te [ ],
klager,
[de notaris],
te [ ],
hierna te noemen: de notaris.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de volgende bescheiden:
- de brief van klager van 31 juli 2007 met bijlagen;
- de brief van klager van 4 september 2007;
- de brief van de notaris van 29 september 2007 met bijlagen;
- het gespreksverslag van een conference call gehouden op van 8 januari 2008;
- de brief van klager van 18 januari 2008 met bijlagen;
- de brief van de notaris van 22 maart 2008 met bijlagen;
- de e-mail van klager van 7 april 2008 met bijlagen;
- de e-mail van de notaris van 8 april 2008 met bijlagen;
- de e-mail van klager van 16 april 2008 met bijlagen;
- de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter 23 april 2008 waarbij hij de klacht ter kennis brengt van de Kamer van Toezicht;
- de brieven van de notaris van 28 april 2008.
Vervolgens is de klacht behandeld op twee zittingen van de Kamer van Toezicht. Op 9 september 2008 is klager gehoord. Op 10 december 2008 is de notaris gehoord. Dit hangt samen met het feit dat eiser voor de zitting van 9 september reeds een reis naar Nederland had geboekt terwijl de notaris wegens vakantie op deze datum verhinderd was.
De vader van klager is overleden op 30 augustus 1999. Op grond van het testament van klagers vader heeft klager een vordering ter grootte van zijn erfdeel op zijn moeder gekregen die opeisbaar zal zijn bij haar overlijden. Klagers moeder is overleden in november 2006.
Klager heeft de notaris per e-mail van 27 juli 2004 verzocht een akte op te stellen van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn vader. In juni 2007 heeft de notaris een beschrijving van het vermogen van de vader, per 30 augustus 1999 opgesteld.
Blijkens de gedingstukken en hetgeen door partijen mondeling naar voren is gebracht concentreert de klacht zich op de volgende twee onderdelen.
1. De notaris is tekort geschoten in het vaststellen van de hoogte van de nalatenschap van klagers vader.
2. De notaris heeft niet correct gehandeld. De notaris is enerzijds niet voortvarend te werk gegaan inzake de opdracht van klager tot het bepalen van het erfdeel van klager in de nalatenschap van zijn vader en anderzijds heeft de notaris de verhouding tussen klagers moeder en klager bestempeld als een haat-liefde verhouding.
De notaris heeft voor de vaststelling van de hoogte van de nalatenschap een onjuist percentage van de waarde van het woonhuis aangehouden en de notaris heeft met betrekking tot het bepalen van de eigendom van het door zijn vader en moeder als laatste bewoonde woonhuis een onjuiste uitleg gegeven van de huwelijksvoorwaarden.
De notaris is belast met het vaststellen van het erfdeel en behoort zich niet uit te laten over de verhouding tussen moeder en zoon. Het is niet aan de notaris om te bepalen of de moeder van klager haar medewerking zou verlenen aan een berekening van de waarde van het woonhuis die uitgaat van 100% in plaats van 60 % die geldt voor de successieaangifte.
Daarnaast is de gevraagde boedelbeschrijving volgens klager uitgebleven. Derhalve is niet vast komen te staan wat de vordering van klager is op zijn moeder. Volgens klager valt de notaris het volgende te verwijten.
De notaris heeft verzuimd om klagers moeder en haar zaakwaarnemer te adviseren om alle benodigde gegevens voor de vaststelling van het erfdeel aan te vragen. De notaris maakt niet duidelijk om welke reden een samenkomst heeft plaats gevonden bij klagers moeder met klagers moeder, haar zaakwaarnemer, de accountant en de notaris. De notaris had de bewering van klagers moeder dat zij gewerkt zou hebben bij verschillende effectenkantoren in de periode van 1933 tot en met 1951 -en toen meer verdiende dan klagers vader- nader moeten onderzoeken. De notaris had meer onderzoek moeten doen naar aandelen Philips die klagers moeder zou hebben en welke niet genoemd zijn in de lijst behorende bij de huwelijksvoorwaarden van 1943. Ook heeft de notaris verzuimd te vermelden dat klagers moeder moet kunnen aantonen wat van haar is bij de ontbinding van het huwelijk en tenslotte heeft de notaris ook niet geadviseerd hoe klager zaken met betrekking tot drie woonhuizen van zijn ouders zou kunnen achterhalen.
5. Standpunt van de notaris
De zaken die klager in de klaagbrief van 31 juli 2007 noemt betreffen waarderingsvraagstukken. De vraagstelling daarover hoort niet bij de Kamer van Toezicht maar bij de rechtbank te worden neergelegd.
De gevraagde vaststelling van het erfdeel wordt bemoeilijkt omdat de administratie niet geheel is bewaard. De notaris heeft klager nog nooit op haar kantoor ontmoet. De executeur-testamentair is niet op een voorstel voor een bespreking op het kantoor van de notaris ingegaan omdat hij eerst met klager tot overeenstemming probeerde te komen. Als het niet lukt om tot overeenstemming te komen zullen partijen hun geschil moeten voorleggen aan de rechter.
Het ingenomen standpunt ten aanzien van de 60%-100% norm betreft volgens de notaris geen persoonlijke mening maar een uiting van ervaringsregels in het notariaat. Van de ‘haat-liefde verhouding’ tussen klager en zijn moeder heeft de notaris een algemene indruk gekregen. Hoe deze relatie was blijkt ook wel uit de stukken die klager zelf heeft aangeleverd.
De ondernomen acties blijken uit de aangeleverde stukken. Wat aan administratie bewaard is gebleven is in afschrift aan klager verstrekt ( dagafschriften per overlijdensdatum van klagers vader) of op overzichten aangegeven welke aan klager zijn verstrekt.
Beweringen van de moeder zijn aan klager kenbaar gemaakt en beweringen van klager aan de moeder.
Op 21 mei 2007 heeft de notaris aan de executeur-testamentair aangeboden verder te gaan met de in januari 2005 verzamelde gegevens. Voorgesteld is ook om dit aan klager voor te stellen en hem te vragen de gegevens te verschaffen die hij zelf vergaard heeft.
Naar aanleiding van de door klager tegen de executeur-testamentair ingediende klacht bij de rechtbank heeft de notaris alsnog de in januari 2005 verzamelde gegevens op 25 juni 2007 verwerkt in overzichten. Volgens de notaris dienen partijen er in een schikking uit te komen of de zaak voor te leggen aan de rechter.
Uit het dossier komt samengevat het volgende naar voren.
Op 27 juli 2004, vier en een half jaar na de dood van zijn vader, heeft klager de notaris om een boedelbeschrijving gevraagd om vast te stellen wat zijn erfdeel in zijn vaders nalatenschap was.
De beschrijving die de notaris heeft opgesteld is gedateerd 25 juni 2007.
Uit de klaagbrief van 31 juli 2007 komt een viertal vragen over deze beschrijving naar voren en wijst klager er op dat ook de door hem aan de notaris op 27 juli 2004 gestelde vragen niet zijn beantwoord. Daarbij voegt klager de brief van 14 juli 2005 die de notaris aan de KNB heeft gestuurd. In deze brief legt de notaris uit om welke reden toen nog niet haar bevindingen naar aanleiding van het door haar verrichte onderzoek in januari 2005 op papier konden worden gezet.
In de klaagbrief van 4 september 2007 met een veelvoud aan bijlagen heeft klager zijn klacht (nader) uiteen gezet.
Door de plaatsvervangend voorzitter van de Kamer van Toezicht is vervolgens onderzocht of een minnelijke schikking zou kunnen worden bereikt. Na het (telefonisch) gesprek met klager en de notaris op 8 januari 2008 heeft een briefwisseling tussen klager, de notaris en de plaatsvervangend voorzitter van de Kamer plaats gevonden. Hierna is de klacht door de plaatsvervangend voorzitter ter kennis gebracht van de Kamer.
Op grond van artikel 98, eerste lid Wet op het notarisambt ( Wna) is een notaris aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijke notaris niet betaamt.
Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht oordeelt de Kamer als volgt.
Dit onderdeel wijst er volgens de Kamer op dat klager het niet eens is met de door de notaris vastgestelde boedelbeschrijving. Het behoort echter niet tot de bevoegdheid van de Kamer om dit inhoudelijk te boordelen. De weg naar de civiele rechter is de enige oplossing om tot een regeling van geschilpunten over de waardering van het erfdeel in de nalatenschap te komen.
Met betrekking tot het tweede onderdeel van de klacht oordeelt de Kamer als volgt.
Op grond van artikel 17, eerste lid Wna oefent een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uit en behartigt hij de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid.
Het heeft lang - van juli 2004 tot juni 2007- geduurd voordat klager de door hem gevraagde vaststelling van zijn erfdeel van de notaris heeft ontvangen. Dit duidt er naar het oordeel van de Kamer op dat de notaris niet voortvarend te werk is gegaan. De notaris had daar echter wel redenen toe die klager bekend waren. De gevraagde boedelbeschrijving is moeizaam tot stand gekomen vanwege het ontbreken van gegevens en de incomplete administratie van vader en moeder van klager. Ook heeft de vereiste medewerking van de moeder van eiser op zich laten wachten zoals blijkt uit de brief van 6 oktober 2004 van de notaris aan klager en van 9 november 2004 van de advocaat van klager aan zijn moeder en uit de schriftelijke reactie hierop van 16 november 2004. Over de beschrijving en de voortgang ervan heeft klager vervolgens in de periode van eind 2004 tot begin 2005 contact heeft gehad met de vertegenwoordiger van zijn moeder [X] en contact opgenomen met de KNB. In de brief van 14 juli 2005 aan de KNB heeft de notaris voorts een verklaring gegeven voor de duur van de procedure.
Weliswaar heeft het vervolgens nog twee jaar geduurd voordat een beschrijving tot stand is gekomen en verdient de voortgang van het proces naar het oordeel van de Kamer geen schoonheidsprijs maar anderzijds is genoegzaam gebleken dat de notaris zich herhaaldelijk heeft ingespannen om tot de beschrijving te komen maar dat zij daarbij afhankelijk was van nader onderzoek, benodigde bewijzen en medewerking van klager en overige erfgenamen. Ook zijn door haar pogingen gedaan om met alle betrokkenen om tafel te gaan zitten om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
De Kamer acht de handelwijze van de notaris dan ook niet zodanig ernstig dat daarvoor aan de notaris een tuchtmaatregel dient te worden opgelegd. Daarbij betrekt de Kamer dat klager op de hoogte was van de omstandigheden die de beschrijving bemoeilijkten en dat klager in de periode van november 2005 tot november 2006, waarin naar is gebleken het onderzoek geheel heeft stil gelegen, ook nimmer contact met de notaris heeft gezocht. Voorts acht de Kamer van belang dat klager de notaris nimmer zelf heeft bezocht en er ook niet voor heeft gekozen om naar een andere notaris te gaan terwijl dit door de notaris in de brief van 14 juli 2005 expliciet in overweging is gegeven.
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Zwolle, bestaande uit mrs. R.S. Croll, voorzitter, M.J.J. Procee-Geelhoed, M.E.L.Fikkers, T. van Dijk en W.R. Bruinink, leden, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken , in tegenwoordigheid van mr. G.A. Genee als secretaris op 3 april 2009.