ECLI:NL:GHAMS:2010:BP1509

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.040.118- 01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voldoening van geldschuld door erfgenamen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben de appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een geschil tussen erfgenamen over een geldsom die door de mede-erfgenaam en haar echtgenoot aan de erflaatster verschuldigd is. De voorzieningenrechter had eerder een vordering van de geintimeerden toegewezen, waarbij een dwangsom was opgelegd voor het geval de appellanten in gebreke zouden blijven met de betaling. De appellanten voerden aan dat de geintimeerden geen belang hadden bij de vordering, omdat zij al eerder waren veroordeeld tot betaling van hetzelfde bedrag. Het hof oordeelde dat de vordering van de geintimeerden niet toewijsbaar was, omdat de eerder uitgesproken veroordeling niet opnieuw kon worden opgelegd in kort geding. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van de geintimeerden af, waarbij het hof de geintimeerden in de kosten van het geding verwees. De uitspraak werd gedaan op 28 december 2010.

Uitspraak

28 december 2010
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [ APPELLANTE 1 ],
2. [ APPELLANT 2],
beide wonende te [ B ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. L.J.C. Punt te Amsterdam,
t e g e n
1. [GEÏNTIMEERDE 1 ],
wonende te [ A ],
2. [GEÏNTIMEERDE 2 ],
wonende te [ A ],
3. [GEÏNTIMEERDE 3 ],
wonende te [ H ],
4. [GEÏNTIMEERDE 4 ],
wonende te [ A ]
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. M.E. van Huet te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid als
[ Appellanten ] en afzonderlijk als [ Appellante 1 ] en
[ Appellant 2 ]. Geïntimeerden worden aangeduid als
[ Geïntimeerden ]
[ Appellanten ] zijn bij dagvaarding van 30 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem, in deze zaak in onder zaaknummer/rolnummer 158095/KG ZA 09-297 gewezen tussen [ Geïntimeerden ] als eisers en [ Appellanten ] als gedaagden en uitgesproken op 7 juli 2009.
[ Appellanten ] hebben bij memorie acht grieven tegen dit vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [ Geïntimeerden ] alsnog zal afwijzen met hun veroordeling in de kosten van het geding in beide instanties en de nakosten.
[ Geïntimeerden ] hebben bij memorie van antwoord de grieven bestreden, eveneens producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [ Geïntimeerden ] in de kosten van het geding, naar het hof begrijpt, in hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van 28 mei 2010 door hun reeds genoemde advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Van de zijde van [ Appellanten ] zijn bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die door hem bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt zijn genomen. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Beoordeling
4.1.(i) [ Geïntimeerden ] zijn de stiefkinderen van de op 15 augustus 2001 overleden [ L ] (verder: [ L ]); [ Appellante 1 ] is een nicht van de overledene. [ Geïntimeerden ] en
[ Appellante 1 ] zijn gezamenlijk de erfgenamen van [ L ].
(ii) [ Appellanten ] zijn bij arrest van dit hof van 23 augustus 2007 op vordering van [ Geïntimeerden ] veroordeeld om een bedrag van € 182.750,90 te storten op een door de notaris van wijlen [ L ] te openen “erven rekening”, opdat gelden uit de nalatenschap van [ L ] over de erven kunnen worden verdeeld.
(iii) Tegen het arrest van het hof is beroep in cassatie ingesteld. Dit beroep is bij arrest van de Hoge Raad van 10 april 2009 verworpen.
(iv) [ Geïntimeerden ] hebben [ Appellanten ] bij brief van 25 september 2007 gesommeerd om het onder (ii) genoemde bedrag vóór 2 oktober 2007 te storten op de door notariskantoor De Haan & Hilbers aangehouden erven-rekening. [ Appellanten ] hebben aan deze sommatie (en nadien gedane verzoeken tot betaling) geen gevolg gegeven.
4.2. In het onderhavige geding vorderen [ Geïntimeerden ] betaling van het onder 4.1 bedoelde bedrag alsmede de wettelijke rente daarover sedert 2 oktober 2007 op de onder (iv) aangegeven wijze, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat [ Appellanten ] daarmee in gebreke blijven. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen en daarbij de te verbeuren dwangsom bepaald op € 250,- met een maximum van € 100.000,-.
4.3. [ Appellanten ] hebben onder meer als verweer gevoerd dat [ Geïntimeerden ] geen belang hebben bij de door hen gevorderde veroordeling tot betaling van genoemd bedrag van € 182.750,90 nu [ Appellanten ] reeds bij arrest van 23 augustus 2007 tot betaling daarvan zijn veroordeeld. Dit verweer slaagt in zoverre dat voor een herhaling in kort geding van een reeds in een bodemprocedure uitgesproken veroordeling in beginsel geen plaats is.
4.4. De door [ Geïntimeerden ] gevorderde voorziening strekt er echter in feite toe dat de rechter een aanvullende uitspraak doet, waarbij aan de eerder gegeven veroordeling alsnog een dwangsom wordt verbonden. Onder omstandigheden kan voor een dergelijke voorziening aanleiding bestaan en alsdan kan de kortgedingrechter worden benaderd.
[ Appellanten ] hebben zich tegen de door [ Geïntimeerden ] gevorderde voorziening (onder meer) verweerd met een beroep op het bepaalde in artikel 611a lid 1 Rv tweede volzin, inhoudende dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
4.5. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit verweer slaagt.
De door het hof bij arrest van 23 augustus 2007 uitgesproken veroordeling strekt tot betaling van (omgerekend) € 182.750,90 op grond van jegens [ L ] ontstane schadeplichtigheid wegens verduistering. Artikel 611a lid 1 Rv staat daarom niet toe dat aan deze veroordeling (alsnog) een dwangsom wordt verbonden. Het feit dat de betaling dient plaats te vinden door storting op een door de notaris te openen erven-rekening staat er op zichzelf niet aan in de weg dat op instigatie van [ Geïntimeerden ] voldoening aan de veroordeling met gewone (directe) executiemiddelen (waaronder met name executoriaal beslag) wordt verkregen. Van een eigen aanspraak van de notaris op genoemd geldsbedrag is geen sprake.
Dat [ Appellante 1 ] mede-gerechtigde is tot de nalatenschap van [ L ] leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan bijvoorbeeld in het door de Hoge Raad op 9 november 1990 (NJ 1992/212) berechte geval gaat het in deze zaak niet om teruggave van aan een gemeenschappelijke boedel onttrokken gelden doch om een vordering tot voldoening van een schuld aan de nalatenschap.
Voor het aannemen van een uitzondering op de hoofdregel van artikel 611a lid 1 Rv is gelet op dit een en ander onvoldoende grond.
4.6. Dit brengt mee dat in het midden kan blijven in hoeverre ook een eventuele bij [ Appellanten ] bestaande betalingsonmacht aan het geven van een voorziening als door [ Geïntimeerden ] gevorderd in de weg staat, terwijl de kans van slagen van een eventueel verzoek tot revisie van het arrest van het hof eveneens onbesproken kan blijven.
4.7. De slotsom luidt dat de vordering van [ Geïntimeerden ] niet toewijsbaar is. De grieven van [ Appellanten ] slagen in zoverre en behoeven voor het overige geen (verdere) bespreking.
Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd en de vordering van [ Geïntimeerden ] zal alsnog worden afgewezen. [ Geïntimeerden ] zullen als in het ongelijk gesteld partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vordering van [ Geïntimeerden ] alsnog af;
veroordeelt [ Geïntimeerden ] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [ Appellanten ] begroot op € 262,- aan verschotten en € 816,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 5.557,25 aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 december 2010.