ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.387/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een onderwijzeres en de beoordeling van de geldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van een onderwijzeres, hierna aangeduid als [Appellante], door haar werkgever, de stichting Dunamare Onderwijsgroep. [Appellante] was sinds 1 augustus 2006 in dienst en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 14 maart 2008 werd zij ontslagen door mr. J.P. Dikker, advocaat van Dunamare, omdat zij zonder toestemming een brief aan ouders had verzonden waarin zij haar visie op een conflict met de rector uiteenzette. [Appellante] heeft tegen dit ontslag geprotesteerd en beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep voor het Voortgezet Onderwijs, die op 21 juli 2008 oordeelde dat het ontslag op staande voet onder de gegeven omstandigheden niet de juiste wijze van beëindiging was.

In hoger beroep vorderde [Appellante] dat het hof zou verklaren dat het ontslag nietig was, omdat er geen dringende reden voor het ontslag aanwezig was. Het hof oordeelde dat de werkgever niet verplicht was het ontslag in te trekken, ondanks het oordeel van de Commissie. Het hof bevestigde dat het ontslag onregelmatig was, maar dat dit niet automatisch leidde tot de nietigheid van het ontslag. De kantonrechter had eerder de vorderingen van [Appellante] afgewezen, met uitzondering van een gefixeerde schadevergoeding van € 14.297,36 bruto wegens onregelmatig ontslag en een gedeelte van de buitengerechtelijke incassokosten.

Het hof concludeerde dat de grieven van [Appellante] in principaal appel faalden en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [Appellante] werd veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal appel, terwijl Dunamare in de kosten van de procedure in incidenteel appel werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de complexiteit van ontslagzaken in het onderwijs en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures.

Uitspraak

12 oktober 2010
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELANTE ],
wonende te [ H ],
APPELLANTE in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.L. Aarts te Utrecht,
t e g e n
de stichting STICHTING DUNAMARE ONDERWIJSGROEP,
gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANTE in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ Appellante ] en Dunamare genoemd.
1.2 Bij dagvaarding houdende een wijziging van eis van 10 juli 2009 is [ Appellante ] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 15 april 2009, onder rolnummer 400450/CV EXPL 08-12179 gewezen tussen haar als eiseres en Dunamare als gedaagde.
1.3 [ Appellante ] heeft bij memorie acht grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de in de appeldagvaarding geformuleerde (gewijzigde) vorderingen zal toewijzen met veroordeling van Dunamare in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.4 Dunamare heeft bij memorie van antwoord de grieven van [ Appellante ] bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden, harerzijds in incidenteel appel één grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis (het hof begrijpt: voor zover de vorderingen van [ Appellante ] daarbij zijn toegewezen) en opnieuw rechtdoende die vorderingen alsnog af te wijzen met veroordeling van [ Appellante ] in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.5 [ Appellante ] heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel de grief van Dunamare bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover haar vordering daarbij is toegewezen.
1.6 Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memories van partijen.
3 Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “De feiten” (a tot en met e) een aantal feiten vermeld. De juistheid daarvan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
4 Beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. [ Appellante ] is op 1 augustus 2006 als lerares Engels bij Dunamare in dienst getreden. Zij was werkzaam op het Teyler College en het Spaarne College, beide te Haarlem door Dunamare geëxploiteerde scholen.
De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de bepaalde tijd van één jaar en is met ingang van 1 augustus 2007 voor één jaar verlengd. Het salaris van [ Appellante ] bedroeg laatstelijk
€ 3.524,-- bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de Collectieve Arbeidsovereenkomst Voortgezet Onderwijs van toepassing (hierna: de cao).
4.1.2 [ Appellante ] heeft vanaf januari 2008 geen les meer gegeven wegens een verstoorde arbeidsrelatie tussen haar en de rector van het Teyler College. Op 10 maart 2008 heeft [ Appellante ] een brief, gedateerd 9 maart 2008, aan de ouders en verzorgers van de leerlingen van de tweede klassen van genoemde school gezonden, waarin zij haar visie op het conflict en het ontstaan daarvan uiteen zette. Partijen waren op dat moment in overleg over een gezamenlijke mededeling aan die ouders.
4.1.3 Bij brief van 14 maart 2008 heeft mr. J.P. Dikker, advocaat te Haarlem, als gemachtigde van Dunamare [ Appellante ] namens Dunamare op staande voet ontslagen wegens het zonder toestemming verzenden van genoemde brief van 9 maart 2008.
4.1.4 [ Appellante ] heeft tegen dit ontslag geprotesteerd en bij brief van 17 april 2008 daartegen beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep voor het Voortgezet Onderwijs (hierna: de Commissie), bij welke commissie Dunamare op grond van het bepaalde in artikel 52 Wet Voortgezet Onderwijs (hierna: WVO) is aangesloten.
4.1.5 Bij beslissing gedateerd 21 juli 2008 heeft de Commissie dit beroep gegrond verklaard en als haar oordeel uitgesproken dat aan het [ Appellante ] gegeven ontslag op staande voet onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet de juiste wijze van beëindiging was.
4.1.6 De kantonrechter te Haarlem heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van Dunamare bij beschikking van 21 januari 2009 met ingang van 1 februari 2009 ontbonden voor het geval die overeenkomst nog bestond.
4.2 [ Appellante ] vordert in deze procedure (zoals opnieuw geformuleerd in de appeldagvaarding) – verkort weergegeven – primair
voor recht te verklaren dat het [ Appellante ] verleende ontslag op staande voet nietig is op grond van het bepaalde in artikel 52 lid 3 van de WVO juncto artikel 3:40 BW dan wel dat Dunamare op grond van artikel 13 lid 4 van de cao gehouden is dit ontslag in te trekken op grond van het oordeel van de Commissie van 21 juli 2008, alsmede om Dunamare te veroordelen om haar onder afgifte van een deugdelijke specificatie loon te betalen over de periode 14 maart 2008 – 1 februari 2009 te vermeerderen met wettelijke verhoging, buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en betekeningskosten en
subsidiair
voor recht te verklaren dat Dunamare op grond van artikel 9 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (hierna: wet CAO) gebonden is aan artikel 13 lid 4 van de cao inhoudende dat zij gehouden is gevolg te geven aan het oordeel van de Commissie van 21 juli 2008, dat Dunamare door zich niet aan de uitspraak van de Commissie te onderwerpen wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat het aan [ Appellante ] op 14 maart 2008 verleende ontslag op staande voet onregelmatig en kennelijk onredelijk is,
alsmede Dunamare te veroordelen om onder afgifte van een deugdelijke specificatie aan [ Appellante ] te betalen:
- bij wege van gefixeerde schadevergoeding het haar toekomende loon over de periode van 14 maart 2008 tot 1 augustus 2008;
- € 75.000,-- (het hof neemt aan bruto) althans een zodanig bedrag dat het hof passend zal achten als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag;
- € 1.500,-- als schadevergoeding wegens het niet nakomen van de cao, alles te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en de kosten van betekening.
4.3 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [ Appellante ] (voor zover in eerste aanleg al aan de orde) afgewezen met uitzondering van de vordering ter zake van de gefixeerde schadevergoeding (toegewezen is € 14.297,36 bruto wegens onregelmatig ontslag) en een gedeelte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (toegewezen is € 952,-- inclusief btw). De grieven in het principaal appel klagen over het afwijzen van de desbetreffende vorderingen. De grief in incidenteel appel heeft betrekking op de toegewezen vorderingen. Het hof zal de verschillende geschilpunten tussen partijen achtereenvolgens bespreken.
4.4 De grieven 2 tot en met 5 in principaal appel hebben betrekking op de door [ Appellante ] gestelde nietigheid van het haar op 14 maart 2008 gegeven ontslag op staande voet. De grieven 1 en 6 stellen de vraag aan de orde of Dunamare toerekenbaar tekort is geschoten c.q. onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met de beslissing van de Commissie van 21 juli 2008 het ontslag op staande voet niet in te trekken. [ Appellante ] betoogt in de eerste plaats (met grief 2 in principaal appel) dat het ontslag nietig is omdat het niet door de bevoegde persoon is gegeven. In de statuten van Dunamare is bepaald dat het college van bestuur Dunamare vertegenwoordigt en dat het college van bestuur kan besluiten tot verlening van een volmacht aan een derde. De ontslagbrief is geschreven door mr. J.P. Dicker, die geen lid was van het college van bestuur van Dunamare terwijl er geen toereikende volmacht is overgelegd.
4.5 [ Appellante ] wordt in dit betoog niet gevolgd. In de eerste plaats kan een door een gevolmachtigde afgelegde verklaring op grond van het bepaalde in artikel 3:71 lid 1 BW door de wederpartij alleen dan als ongeldig van de hand worden gewezen indien de wederpartij terstond om een bewijs van de volmacht heeft gevraagd en die volmacht niet wordt bevestigd. Gesteld noch gebleken is dat [ Appellante ] vóór de op 6 oktober 2008 uitgebrachte inleidende dagvaarding in deze zaak – derhalve meer dan een half jaar nadat zij de ontslagbrief had ontvangen – bij mr. Dicker of bij Dunamare op de geldigheid van de volmacht is teruggekomen. Dat heeft zij dus niet “terstond” gedaan zoals artikel 3:71 lid 1 BW voorschrijft. Bovendien heeft [ Appellante ] door in een brief van 18 maart 2003 gericht aan Dunamare tegen het ontslag te protesteren kennelijk geaccepteerd dat mr. Dicker (die zich in de ontslagbrief presenteert als advocaat van Dunamare en [ Appellante ] namens zijn cliënte ontslag aanzegt) als vertegenwoordiger van Dunamre optrad. Deze grief faalt.
4.6 De grieven 3, 4, en 5 in het principaal appel strekken ten betoge dat het [ Appellante ] op 14 maart 2008 gegeven ontslag op staande voet nietig is omdat daaraan geen dringende reden ten grondslag lag. Dunamare is, zo voert [ Appellante ] in de toelichting op de grieven 1 en 6 voorts aan, gebonden aan de uitspraak van de Commissie van 21 juli 2008 en was daarom in ieder geval gehouden het ontslag in te trekken. Het hof overweegt als volgt.
4.7 Op goede gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft de kantonrechter overwogen dat het wettelijke stelsel in zake de beëindiging van een arbeidsovereenkomst een uitgebalanceerd en uitputtend systeem kent van opzeggings- en beëindigingmogelijkheden en dat een ontslag alleen nietig of vernietigbaar is in de in de wet geregelde gevallen. Uitgangspunt van het wettelijke systeem is dat een arbeidsovereenkomst door opzegging door een van de partijen in beginsel eindigt. Een werknemer kan zich op het standpunt stellen dat een opzegging vernietigbaar is indien zich een van de opzegverboden van artikel 6:670 BW voordoet. Dat daarvan in dit geval sprake is geweest, is door [ Appellante ] niet gesteld. Daarnaast bepaalt artikel 6 lid 1 van het BBA dat een werkgever voor de opzegging van een arbeidsverhouding – anders dan wegens een dringende reden - toestemming behoeft van de CWI, maar ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onder b, van het BBA geldt het BBA niet voor onderwijzend personeel, zoals [ Appellante ]. [ Appellante ] stelt ook niet dat Dunamare wel een ontslagvergunning nodig had om de arbeidsovereenkomst met haar te kunnen opzeggen.
4.8 [ Appellante ] heeft nog aangevoerd dat het ontslag nietig was nu de Commissie tot het oordeel is gekomen dat er geen dringende reden voor een ontslag op staande voet was. Ook hierin kan [ Appellante ] niet worden gevolgd. Anders dan [ Appellante ] suggereert volgt uit artikel 52 lid 3 van de wet VO en artikel 13 lid 4 van de cao, waarin is bepaald dat het bevoegd gezag van een school zich onderwerpt aan uitspraken van de Commissie, niet dat een ontslag op staande voet, waarvoor volgens de commissie geen dringende reden aanwezig was, nietig is. Dat een ontslag op staande voet nietig is als de commissie tot het oordeel komt dat daaraan geen dringende reden ten grondslag ligt, volgt niet uit de door [ Appellante ] genoemde artikelen en zou ook in strijd zijn met het hiervoor besproken gesloten wettelijk systeem van opzeggings- en beëindigings-mogelijkheden. Aan de genoemde artikelen kan [ Appellante ] in haar verhouding met Dunamare bovendien geen rechten ontlenen, nu die artikelen geen arbeidsvoorwaarden bevatten maar bekostigingsvoorwaarden zijn (zie Hoge raad 9 november 2001, NJ 2001, 692). Dat betekent dat ook het beroep van [ Appellante ] op het bepaalde in de artikelen 9 en 12 van de wet cao strandt.
4.9 Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het [ Appellante ] op 14 maart 2008 gegeven ontslag niet nietig is. Het niet intrekken van een ontslag op staande voet nadat de Commissie tot het oordeel was gekomen dat daarvoor geen dringende reden aanwezig was, kan ertoe leiden dat het ontslag onregelmatig en/of kennelijk onredelijk is – daarop wordt hierna nog teruggekomen – maar een verplichting van de werkgever dit in te trekken bestaat niet. [ Appellante ]’s (primaire en subsidiaire) vorderingen die gebaseerd zijn op de stelling dat er van een nietig ontslag sprake was zijn derhalve terecht afgewezen. Nu Dunamare ook niet gehouden was het onderhavige ontslag in te trekken op grond van het feit dat de Commissie tot het oordeel kwam dat er geen dringende reden aan ten grondslag lag, moeten ook de vorderingen van [ Appellante ] ter zake van wanprestatie en onrechtmatige daad stranden. Ook die vorderingen heeft de kantonrechter terecht afgewezen. De grieven 1, 3, 4, 5 en 6 falen.
4.10 Grief 7 in principaal appel richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het onderhavige ontslag niet kennelijk onredelijk was. Zij stelt dat de kantonrechter haar desbetreffende vordering ten onrechte heeft afgewezen op grond van het feit dat de door haar op 10 maart 2008 gestuurde brief naar het oordeel van de Commissie wel reden was voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar dat het geven van ontslag op staande voet in redelijkheid niet de juiste manier van beëindiging was. Het ontslag is kennelijk onredelijk omdat Dunamare dit ondanks de uitspraak van de Commissie heeft gehandhaafd, aldus [ Appellante ].
4.11 Ook deze grief faalt. De Commissie heeft in haar beslissing van 21 juli 2008 onder meer het navolgende overwogen:
“Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat [ Appellante ], zonder dat zij hiervoor toestemming had gekregen van de werkgever, op 10-03-2008 een brief aan alle ouders/verzorgers van de leerlingen uit de tweede klassen heeft gezonden, waarin zij haar visie op het ontstane arbeidsconflict tussen haar en de rector van de school geeft. Naar het oordeel van de Commissie is de inhoud en de toonzetting van voornoemde brief op zichzelf zodanig dat er voldoende aanleiding was voor de werkgever om tot een beëindiging van het dienstverband met [ Appellante ] te willen komen. De Commissie is echter van oordeel dat een ontslag op staande voet onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet de juiste wijze van beëindiging was. Van een noodzaak daartoe blijkt niet afdoende. Van een noodzaak daartoe blijkt niet afdoende. [ Appellante ] was immers ziek en niet te verwachten was dat zij voor het einde van het schooljaar nog werkzaamheden opgedragen zou krijgen.”
Anders dan [ Appellante ] suggereert is de Commissie dus niet tot het oordeel gekomen dat Dunamare [ Appellante ] niet (met in inachtneming van een opzegtermijn) mocht ontslaan maar heeft zij beslist dat een ontslag op staande voet in redelijkheid niet de geëigende maatregel was. Naar het oordeel van het hof maakt het enkele feit dat het ontslag na kennisname door Dunamare van de beslissing van de Commissie niet is ingetrokken dit ontslag nog niet kennelijk onredelijk. Andere feiten en omstandigheden die tot de beslissing kunnen leiden dat het ontslag kennelijk onredelijk is heeft [ Appellante ] niet gesteld. Dat geldt temeer nu die beslissing dateert van 21 juli 2008 terwijl de arbeidsovereenkomst van rechtswege met ingang van 1 augustus 2008 zou eindigen. Intrekking van het ontslag zou dus niet tot gevolg gehad hebben dat [ Appellante ] weer in de gelegenheid had moeten worden gesteld haar werkzaamheden uit te voeren. Ook grief 7 in principaal appel faalt.
4.12 Rest de vraag of het [ Appellante ] verleende ontslag onregelmatig was omdat Dunamare geen opzegtermijn in acht heeft genomen (in dit geval de resterende tijd van de voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst), terwijl aan het ontslag geen dringende ten grondslag lag. De kantonrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord en de vordering van [ Appellante ] ter zake de gefixeerde schadevergoeding toegewezen (als mede het daarop betrekking hebbende gedeelte van de buitengerechtelijke incassokosten). De grief van Dunamare in incidenteel appel klaagt erover dat de kantonrechter haar beroep op verjaring van de vordering uit hoofde van onregelmatig ontslag niet heeft gehonoreerd en ten onrechte heeft overwogen dat het desbetreffende verweer te laat (eerst bij dupliek) is gevoerd.
4.13 Aan Dunamare kan worden toegegeven dat een beroep op verjaring geen exceptief verweer is zodat het desbetreffende verweer ook voor het eerst bij dupliek kan worden gevoerd (als er bij antwoord enig ander verweer is gevoerd). Dat betekent evenwel niet dat haar beroep op verjaring slaagt. Een vordering als de onderhavige verjaart op grond van het bepaalde in artikel 7:683 BW na zes maanden. De op 15 maart 2008 (daags na het ontslag) aangevangen verjaringstermijn was op grond van het bepaalde in artikel 52a lid 2 WVO evenwel geschorst gedurende de periode van 17 april 2008 (datum indiening verzoek door [ Appellante ]) tot en met 21 juli 2008 (datum beslissing van de Commissie) in welke periode de ontslagbeslissing van Dunamare onderworpen was aan het oordeel van de Commissie. De, met de op 14 oktober 2008 in deze zaak uitgebrachte inleidende dagvaarding ingestelde, vordering ter zake van onregelmatig ontslag is dus tijdig ingesteld.
Nu [ Appellante ] bij de door haar gevorderde verklaring voor recht op dit punt geen ander belang had dan de door de kantonrechter toegewezen gefixeerde schadevergoeding – in de hoogte van het toegewezen bedrag kunnen beide partijen zich blijkbaar vinden - , zal haar vordering voor recht te verklaren dat het haar op 14 maart 2008 gegeven ontslag onregelmatig was ook in hoger beroep niet worden toegewezen.
5. Conclusie en kosten
De grieven 1 tot en met 7 in principaal appel en de grief in incidenteel appel kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Dit zal worden bekrachtigd. Nu beide partijen door de kantonrechter op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, heeft de kantonrechter de proceskosten in eerste aanleg op goede gronden gecompenseerd. Grief 8 in principaal appel, waarin daarover wordt geklaagd, faalt. Als de in het ongelijk gestelde partij, wordt [ Appellante ] veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal appel en Dunamare in de kosten van de procedure in incidenteel appel.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [ Appellante ] in de kosten van de procedure in principaal appel aan de zijde van Dunamare tot aan deze uitspraak begroot op € 262,-- voor verschotten en € 894,-- voor salaris;
veroordeelt Dunamare in de kosten van de procedure in incidenteel appel aan de zijde van [ Appellante ] tot aan deze uitspraak begroot op € 447,-- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, J.E. Molenaar en W.J. van den Bergh en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2010.