ECLI:NL:GHAMS:2010:BO8937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00719
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitspraken inzake exploitatie van een illegaal casino

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van eerdere uitspraken met betrekking tot de exploitatie van een illegaal casino. Belanghebbende, eigenaar van het pand aan de E te D, heeft verzocht om herziening van eerdere uitspraken van het Hof Den Haag, waarin hij als exploitant van het casino werd aangemerkt. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet kan worden beschouwd als de exploitant, omdat de feiten en omstandigheden die hij aanvoert niet nieuw zijn en reeds bekend waren ten tijde van de eerdere uitspraken. De verklaringen die belanghebbende heeft overgelegd, bieden onvoldoende bewijs om aan te nemen dat hij niet de exploitant was. Het Hof concludeert dat de verklaringen van getuigen, die voornamelijk oppervlakkige contacten hadden met het casino, niet voldoende zijn om de eerdere oordelen te weerleggen. De verzoeken om herziening worden afgewezen, en het Hof bevestigt dat de eerdere uitspraken van het Hof Den Haag standhouden. De uitspraak benadrukt het belang van concrete en feitelijke gegevens in herzieningsprocedures en de strikte eisen die aan nieuwe feiten worden gesteld onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P09/00719
18 november 2010
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
M, te D,
belanghebbende,
gemachtigde mr. R. te U,
om herziening van de uitspraken van de vierde meervoudige belastingkamer van het Hof Den Haag van 13 maart 1998 nummers BK-95/04334 tot en met 95/04337 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De vierde meervoudige belastingkamer van het Hof Den Haag heeft in zijn schriftelijke uitspraken van 13 maart 1998, nummers BK-95/04334 tot en met 95/04337, betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 30 juni 1994 opgelegde naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting (95/04334) en de omzetbelasting (95/04335), de uitspraken vernietigd en beide naheffingsaanslagen verminderd met het bedrag van de daarin begrepen verhoging, de inspecteur gelast het door belanghebbende gestorte griffierecht te vergoeden en de inspecteur voorts in de kosten van het beroep veroordeeld. Voor wat betreft de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989 (95/04337) en de over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 30 juni 1994 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen (95/04336) zijn de uitspraken van de inspecteur bevestigd. De naheffingsaanslagen zijn gedagtekend 20 oktober 1994.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de sub 1.1. genoemde uitspraken beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden (Hoge Raad) ingesteld. Bij arresten van 24 maart 1999, nummers 34.295 tot en met 34.298, waarvan het arrest met het nummer 34.295 is gepubliceerd in BNB 1999/218, heeft de Hoge Raad de beroepen in cassatie verworpen.
1.3. Belanghebbende heeft op 4 juni 2003 een verzoek aan het Hof Den Haag gericht tot herziening van de sub 1.1. genoemde uitspraken.
Bij uitspraak van 9 december 2003, nummer BK-03/01660, heeft het Hof dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak van het Hof is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 28 april 2006, nummer 40.407, LJN AW4060, BNB 2006/214, vernietigd, met verwijzing van de zaak naar het Hof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
1.4. Bij uitspraak van 28 augustus 2007, nummer BK-06/00185, heeft het Hof Den Haag het verzoek om herziening afgewezen. Voor een overzicht van de procedure wordt verwezen naar deze uitspraak.
1.5. Verzoeker heeft van deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft dit beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd, het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest (HR 23 oktober 2009, nummer 07/12.603) en de Staat gelast het door belanghebbende in cassatie verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 106 te vergoeden, alsmede de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 1.288.
1.6. Bij brief van 9 november 2009 heeft de griffier van het Hof Amsterdam partijen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke conclusie in te zenden. Op 7 december 2009 is van de inspecteur een schriftelijke conclusie naar aanleiding van het arrest ontvangen. Op 8 december 2009 is van belanghebbende een schriftelijke conclusie ontvangen. De griffier heeft een kopie van de conclusie van belanghebbende aan de inspecteur en een kopie van de conclusie van de inspecteur aan belanghebbende gezonden.
1.7. Op 1 juni 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn belanghebbende en zijn gemachtigde, mr. R en namens de inspecteur mr. M, tot bijstand vergezeld van D. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak is meegezonden.
2. De uitspraken waarop het verzoek om herziening betrekking heeft
2.1. Het Hof Den Haag heeft in zijn schriftelijke uitspraak van 13 maart 1998, nummer BK-95/04334, betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 30 juni 1994 opgelegde naheffingsaanslag in de kansspelbelasting, waarvan de herziening is verzocht, onder meer de volgende feiten vastgesteld:
“3.1. Belanghebbende is eigenaar van het pand E te D. Dit pand stond bekend als illegale speelgelegenheid (hierna: het casino). In augustus 1994 is door ambtenaren van de douane en de politie van het district H een inval in het pand gedaan. Op dat moment bevonden zich ongeveer 20 personen in het pand. Er waren een roulette en een Black-Jacktafel in gebruik, terwijl men op het punt stond een tweede Black-Jacktafel in gebruik te nemen. De speelgelegenheid besloeg de gehele benedenverdieping van het pand. Er bevonden zich voorts twee gokkasten. Bij de roulettetafel en de Black-Jacktafels zijn aangetroffen: blauwe doordruk-bonnenboekjes, opeenvolgend genummerd, met vermelding van bedragen; een geldkistje met f 1.830,--; bonnenboekjes van de illegale lotto; een bedrag van f 3.050, -- in de pot van de bespeelde Black-Jacktafel; een giro-envelop met 32 nog niet geïnde girobetaalkaarten en eurocheques. Een persoon die zich als bedrijfsleider bekend maakte bleek f 7.813,-- aan contant geld bij zich te hebben.
3.2. Ten aanzien van de exploitatie van het pand hebben diverse aanwezigen in het casino verklaringen afgelegd aan ambtenaren van de eenheid Ondernemingen D van de Belastingdienst. Zij hebben onder meer als volgt verklaard:
A: "Ik ken het casino op de E. Ik kwam al heel lang in het casino. (...) Overdag werkte H (zo wordt zekere H. aangeduid, het Hof) en 's-avonds werkten N en O. Dit was strikt gescheiden. H had een meningsverschil met N. (...) Er stonden drie of twee gokkasten. De gokkasten waren voor zover ik weet van M.
Ik heb M een keer de gokkasten zien legen. Verder heb ik zich nooit iemand met de gokkasten zien bemoeien. (...) Ik hoorde H vaak klagen. Hij ging dan naar M. Ik weet dat M de huisbaas is. (...) M loste de problemen tussen die twee op. (...) M zorgde ervoor dat er geen overlast was en dat er in het casino geen dingen gebeurden die hij niet wilde. H en N luisterden naar M. Ik heb meegemaakt dat de politie het pand binnen kwam. Dan werd M gewaarschuwd, of hij had het zelf in de gaten en kwam dan".
J: "Ik ben reeds sedert 1991 werkzaam in het casino op de E te D. Ik werk daar aan de roulettetafel. (...) Ik speelde er en werkte er. (...) M kwam niet echt vaak. Hij kwam voor wisselgeld van de speelautomaten. H en N en P hadden geen sleutel van de gokkasten. De ene gokkast keerde zelf uit. De andere kast gaf alleen de punten aan. Dan kwam M voor het uitbetalen. Hij werd dan opgebeld.".
B: "Ik werk hier sinds twee maanden. (...) R heeft de sleutels van de gokkasten. Voor zover ik weet is zijn vader de eigenaar van het pand.".
F: "Ik kom al jaren op het adres E. In ieder geval reeds vanaf 1989 kwam ik daar regelmatig. (...) Ik had de indruk dat M de baas was. De gokkasten waren van M: hij had de sleutels en zorgde voor wisselgeld. Ik heb M ook de gokkasten wel eens zien legen. Al deze activiteiten heb ik, voor zover ik aanwezig was, M regelmatig zien doen vanaf 1989 tot in juli 1994. Ik heb in ieder geval iemand anders nooit deze werkzaamheden zien doen."
T: "Ik ben reeds jaren bekend in de gokwereld. Via R ben ik in contact gekomen met M. Ik spreek nu over het jaar 1984. M zocht iemand die voor het casino op de E als katvanger wilde optreden. M zocht iemand die dat zonder problemen op zich kon nemen. In feite was M de baas. (...) Op een gegeven moment verhuisde het casino naar nr. …. (...) Ik weet dat M de baas is. Ik denk dat, omdat hij mensen uitbetaalde. Hij had overal sleutels van, ook van de gokkasten. Als M er niet was, dan deed zijn zoon de zaken. Als er problemen waren, werd M gebeld.".
H: "Ik kreeg wel eens een zakcentje toegestopt van M. Soms twee geeltjes als M een goede dag had gedraaid. Dit gebeurde niet vaak. Soms betaalde hij wat benzinegeld. Eten en drinken kreeg ik wel altijd. Dit kreeg iedereen. (...) Als hij er niet was regelde zijn zoon R het casinogebeuren. (...) M vroeg aan mij om aan mensen geld te geven. Ik wist niet dat het loon betrof. Ik dacht dat het uitbetalingen waren van mensen die gespeeld hadden. (...) M heeft gevraagd of ik wilde vertellen dat de exploitatie voor mijn rekening was. Hij heeft mij f 50.000,-- geboden. Ik zou dit geld krijgen als alles voorbij was.".
M: "Sinds maart/april 1994 ben ik voor het eerst in de speelgelegenheid gekomen aan de E. (...) Ik had het beheer over de portemonnee. (...) Om 18.00 werd de portemonnee van overdag overgedragen door R of door M.(...) Als ik geld tekort kwam in de portemonnee belde ik via een telefoonnummer in de zaak. Er werd altijd opgenomen door iemand van de familie M. M of R kwam dan geld brengen. (...) Ik betaalde uit de portemonnee aan de diverse croupiers. (...) Ik had met R de afspraak gemaakt aan wie ik uit kon betalen.".
S: "Op de E kwam M regelmatig kijken. Hij was zeer streng. Iemand die hem niet beviel kon ophoepelen. Hij controleerde alles. Gestolen spullen en drugs tolereerde hij niet. Ik herinner mij dat er een keer ruzie was met een speler: een Marokkaanse speler die kaarten uit de slof haalde en vals speelde. De Marokkaan eiste toen zijn geld terug. M betaalde toen geld uit en zei tegen de Marokkaan: eruit en nooit meer terug. (...) Iedereen die aan de zelfde tafel speelde kreeg van M zijn geld terug. (...) M zei: Het pand gaat pas dicht als ik dat zeg. Ik heb relaties, goede connecties en weet wat ik doe.".
E: "Ik ken het casino op de E. Ik kom daar zeker al langer dan 5 jaar. Gemiddeld 1 à 2 keer per maand, soms vaker. Ik verlies daar veel geld. Ik speel vaak door als ik win en dan verlies ik toch. Meestal is dit f 200,-- of f 300,-- per keer. Ik betaal bijna altijd met girobetaalkaarten.".
M: "Ik heb in de jaren 1990 t/m 1993 een keer of tien de speelgelegenheid bezocht. (...) De keren dat ik er ben geweest, was het overdags redelijk druk. In de avonduren was het altijd helemaal vol. Het stond dan blauw van de rook. Ik denk dat er dan ongeveer 35 mensen waren. Er werd vrij stevig gegokt, met name door Surinamers. De spelers vormden een vaste klantenkring. Aan de roulette-tafel werden fiches van f 0,50 ct; f 1,00; f 2,50 en f 5,- gebruikt. Er moest verplicht voor f 25 worden gewisseld. Aan de Black Jack tafel waren de fiches f 5,- en er werd verplicht voor F 100,- gewisseld.".
3.3. Tegenover ambtenaren van de eenheid Ondernemingen D van de Belastingdienst heeft R, als agent werkzaam bij de politie van de regio H, verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan de sluiting het casino ten minste drie maal heeft bezocht na meldingen van overlast, dat hij bij die gelegenheden te woord werd gestaan door de zoon van belanghebbende en door H, waarbij hij steeds werd verwezen naar belanghebbende als de man die de uiteindelijke beslissingen kon nemen. Voorts heeft belanghebbende R benaderd na de uitreiking aan zijn zoon van een brief waarin werd gevorderd dat de illegale gokactiviteiten in het pand zouden worden beëindigd. R heeft hierover diverse malen telefonisch contact gehad. Uit dat contact en de contacten met diverse personen die betrokken waren bij het illegale casino aan de E kreeg R de stellige indruk dat belanghebbende de uiteindelijke verantwoordelijke was als exploitant van het casino.
3.4. Van evengenoemde R is afkomstig een tot de stukken behorende mutatie volgens welke op 7 januari 1994 problemen waren ontstaan in een illegaal gokhuis: "Uiteindelijk betaalde de eigenaar de 500 gulden terug met de mededeling dat ze zich niet meer moeten laten zien. Eigenaar van het pand is dhr. M.".
3.5. Blijkens een tot de gedingstukken behorend relaas van bevindingen van ambtenaren van de eenheid Ondernemingen Den Haag van de Belastingdienst heeft mevrouw J, sinds eind 1991 als kantoormanager werkzaam op het filiaal van de bank aan de M te D, verklaard dat belanghebbende regelmatig met grote hoeveelheden kleingeld aan de balie kwam, dat soms op zijn rekening werd gestort en soms werd omgewisseld voor papiergeld. Per keer bedroegen de transacties minimaal f 500,--, oplopend tot duizenden guldens per transactie. Het gebeurde zeker een keer per week, zonder vast patroon.”
2.2. Met betrekking tot de boordeling van het geschil in de hiervoor sub 2.1. vermelde zaak overwoog het Hof onder meer als volgt:
“Op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen van bij de controle in het pand E aanwezige personen, in onderlinge samenhang bezien, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende gedurende het tijdvak van naheffing het in dat pand gedreven casino exploiteerde. De stelling van belanghebbende dat niet hij, maar H die in het pand werkzaam was de exploitant van het casino was, vindt noch in de genoemde verklaringen, noch anderszins voldoende steun. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat het pand werd verhuurd is, indien juist - -
-het Hof acht het aanbieden bij een bank van grote hoeveelheden kleingeld als vermeld onder 3.5 eerder duiden op opbrengsten uit een casino dan op inkomsten uit verhuur -, in het licht van die verklaringen onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen.”
2.3. In de uitspraken met de nummers BK-95/04335 tot en met 95/04337, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de naheffingsaanslag in de loonbelasting en de naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen, waarvan eveneens herziening is verzocht, heeft het Hof nagenoeg dezelfde feiten vastgesteld en in gelijke zin geoordeeld.
3. Feiten
3.1. Belanghebbende heeft bij zijn verzoek om herziening van 4 juni 2003 de navolgende, niet reeds in de procedure die heeft geleid tot de sub 1.1. vermelde uitspraken ingebrachte, getuigenverklaringen en stukken overgelegd:
1. verklaring van mevrouw A
2. mutatie gemeentepolitie D met een verklaring van
een aangehouden gokverslaafde;
3. verklaring van G;
4. verklaring van D;
5. verklaring van M;
6. verklaring van U;
7. verklaring van belanghebbende;
8. verklaring van de zoon van belanghebbende;
9. verklaring van W;
10. verklaring van M.
De verklaringen 1 en 3 tot en met 8 zijn afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris in de strafprocedure die tegen belanghebbende is gevoerd.
3.1.1. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde verklaring van A is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Ik zweer dat ik nooit huurder van het hele pand ben geweest. (…)
Ik weet dat er telefoonrekeningen op naam van H zijn binnengekomen. Ik heb dat zelf ook gezien. Maar M heeft dat allemaal georganiseerd. (…) Ik ben die persoon niet.
M was eigenaar van het pand. Hij runde de gokgelegenheid. Iedereen beschouwde hem als katvanger. Als er iets was kwam hij naar voren. (…) Hij wordt ervoor betaald. De echte baas was H. (…)Of hij het samen met M heeft gedaan dat weet ik niet. (…) M en H hadden mij gevraagd: “U neem jij de leiding”. Ik heb dat gedaan. Ik was gastvrouw. (…) Ik kreeg in 1991 reuma en ben er haast niet meer geweest.”
3.1.2. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde verklaring van G is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Op de vraag of ik de heren Ml ken antwoord ik dat ik een heer M ken. Ik denk alleen de vader. Ik kende hem als M. Ik ben hem een paar keer tegengekomen in een pand waar ik een sigarettenautomaat had hangen. Die ik regelmatig vulde. Dit was in het pand E 99. Ik heb met hem niet meer dan een normale groet gewisseld. Ik weet niet wat hij daar deed. Ik weet dat in het pand een speelgelegenheid was gevestigd. Ik weet niet hoelang deze daar bestond.
(…)
Toen ik de nieuwe automaat er had hangen en deze kwam vullen sprak M mij aan en vroeg mij of ik die automaat daar op had gehangen. Ik bevestigde dat. M vroeg mij er een sleutel van. Als reden hiervoor gaf hij op dat er in het verleden veel last van storingen waren geweest en dat hij met de sleutel een storing van de nieuwe automaat zelf op zou kunnen lossen. Ik heb hem gezegd dat ik dat niet deed. Ik geef niemand een sleutel van mijn sigarettenautomaten dus ook niet aan hem. M zei mij daarop: “Ik wil dan niet dat die sigarettenautomaat aan de muur van mijn pand blijft hangen” of woorden van gelijke strekking. Ik heb daarop de sigarettenautomaat moeten weghalen.”
3.1.3. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde verklaring van D is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Als mij wordt gevraagd wie de leiding had dan antwoord ik dat dit de man was die mij uitbetaalde, genaamd H. (…)
Ik heb voor de sluiting van de gokruimte nooit met de heer M over het gokhuis gesproken. Ik ben hem daar wel één of twee keer tegengekomen. Ik wist dat hij E verhuurde.”
3.1.4. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde verklaring van M is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Er zat in de E een illegaal gokgebeuren. Zolang ik het cafe had zat dat daar. Ik ben er zelf nooit binnen geweest. Maar van klanten hoorde ik dat er werd gegokt. (…) Van klanten heb ik gehoord dat H de uitbater was van de gokruimte.”
3.1.5. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde, handgeschreven verklaring van M is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Bij deze verklaar ik , …, dat ik niet beter weet, door zien en horen, dat een zekere “H” het gokhuis gerund heeft.”
3.1.6. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde, handgeschreven verklaring van W is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Dat het gokhuis gerund wordt door ene H. (…)Ik ben zelf in het gokhuis geweest. Daar was H aan de tafel zelf.”
3.1.7. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde verklaring van U is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Ik zou niet weten wie er in het gokhuis de leiding had. Ik ken H. In de buurt werd gezegd dat hij op de E een gokhuis had. In de zaak heb ik hem zien zitten en rondlopen.”
3.1.8. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde verklaring van R is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Mijn vader was niet actief betrokken bij de exploitatie van het casino, omdat het niet zo is. Met betalingen aan het personeel hebben wij niets te maken gehad.”
3.1.9. In een mutatie van de gemeentepolitie D van 21 maart 1989 is een gedeelte van een verklaring van een aangehouden gokverslaafde opgenomen, luidende als volgt, voor zover hier van belang:
“Perceel E, geopend van 18.00 tot 1.30 uur; in dit pand staan 2 roulettetafels, 1 black jack tafel en 3 gokkasten. Eigenaar ene H.”
Tot de gedingstukken behoort nog een mutatie van de Gemeentepolitie D van 29 maart 1990.
3.2.Voorts heeft belanghebbende in aanvulling op het verzoek om herziening, bij brieven van 10 oktober 2003 en van 15 oktober 2003, de navolgende getuigenverklaringen en stukken overgelegd:
11. verklaring van mevrouw W;
12. mutatie gemeentepolitie D, handelend over
een melding van (geluids)overlast met betrekking tot het
perceel E; .
13. verklaring van mevrouw K;
14. verklaring van mevrouw H;
15. verklaring van mevrouw B;
16. verklaring van J;
16A. verklaring G;
17. verklaring van M.
De verklaringen 13 tot en met 16 zijn afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris in de strafprocedure die tegen belanghebbende is gevoerd.
3.2.1. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van W van 18 september 2003 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Voor wat betreft het pand E kan ik u mededelen dat dit adres verhuurd was aan Mw. H en haar partner “H”.
3.2.2. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van K van 23 augustus 1994 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Voor zover ik weet zijn P en ene “H” eigenaar van het gokhuis/casino.”
3.2.3. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van H van 23 augustus 1994 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Het casino zou van ene “H” zijn. (…) Nu is ene P hier de baas, dit omdat “H” in het ziekenhuis ligt.”
3.2.4. In het proces-verbaal van verhoor in de strafprocedure die tegen belanghebbende is gevoerd beginjaren ’90 verklaarde B op 23 augustus 1994 onder meer:
“Ik ben in dienst genomen door ene H. R heeft de sleutels van de gokkasten.” En: “M is de bedrijfsleider.”
3.2.5. In het proces-verbaal van verhoor in de strafprocedure die tegen belanghebbende is gevoerd beginjaren ’90 verklaarde J op 23 augustus 1994 onder meer:
“Ik ben destijds aangenomen door H(…).”
3.2.6. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van G van 2 december 1994 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Hierbij verklaar ik (…) dat ik heb vernomen dat H het Gok huis in de E… te D …”
3.2.7. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van M van 12 oktober 2003 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In december 2002 was ik aan het zoeken naar een huurwoning. Zo ben ik terechtgekomen bij … , waar ik een adres gekregen heb E om die huis te bezichtigen. Daar heb ik meneer M aangetroffen, eigenaar van meerdere huur panden. Zo zijn wij in gesprek gekomen dat aan E jaren 90 een illegale gokhuis was. Ik heb vaak die gokhuis bezocht en gespeeld. Hoeveel ik mee gekregen heb eigenaar van die gokhuis was H …”
3.2.8. De eveneens overgelegde verklaringen van S, E, J en M, afgelegd ten overstaan van ambtenaren van de Belastingdienst Ondernemingen te Den Haag, waren reeds overgelegd bij het Hof Den Haag (sub 2.1. hiervoor).
3.3. Bij brief van 2 november 2006 heeft verzoeker de navolgende, niet reeds in de procedures uit 1998 ingebrachte, getuigenverklaringen overgelegd:
18. verklaring van mevrouw J
19. verklaring van G;
20. nadere verklaring van P;
21. nadere verklaring van M;
22. verklaring van R;
23. verklaring van K
24. verklaring van P.;
25. verklaring van K;
26. verklaring van E, en M B.V.;
27. verklaring van G., uitvoerder/hoofd uitvoerder firma B te
R;
28. verklaring van M;
29. verklaring van H;
30. verklaring van F. en N. ;
31. verklaring van de heer en mevrouw van de H
32. verklaring van N;
33. verklaring van A;
34. verklaring van M;
35. verklaring van A.;
36. verklaring van M;
37. verklaring van G.;
38. verklaring van H.
3.3.1. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van J. van 4 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Wij mijn man en ik kwamen regelmatig als speler in het gokhuis in de E…te D.
Wij werden dan vaak verwelkomd door een man H genaamd, zijn
achternaam heb ik nooit gehoord, en werd in dat gokhuis ook nooit gezegd".
Wel werd er altijd alleen geroepen H mag dit en mag dat, het viel mij op dat
iedereen die daar werkte alles aan die H vroeg, of iets mocht of niet, hieruit neem ik aan dat hij daar de baas was, (dit vertelde H ook diverse keren zelf tegen ons), dit weet ik daar wij vaak meemaakte als wij binnen kwamen en er niet genoeg
klanten/spelers waren wij moesten wachten van H, want hij ging alleen pas
beginnen met draaien als er genoeg mensen waren. Dus zaten wij vaak te wachten, en hadden dan gesprekken met H en de andere die daar voor hem werkten. In die
gesprekken had H het er vaak over dat hij de gokbaas is (…)
Als er uiteindelijk genoeg spelers binnen waren, ging diezelfde H achter de
goktafel staan en konden de spelers bij hem Fiches kopen (...)
Later heb ik gehoord dat mensen beweert hebben, dat elke dag M en/of R aanwezig waren
in dat gokhuis en ik kan u melden dal ik de gehele familie M
goed kan, en dat ik tijdens onze bezoeken nog nooit iemand van de familie M in dat gokhuis heb gezien.
Sterker nog, ik weet zeker dat de familie M helemaal niets met dat gokhuis te
maken hebben. Daar ik weet dat de familie M zelfs hulp heeft gevraagd bij de
politie zodat dat gokhuis gestopt kon worden(..)"
3.3.2. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van J. van 10 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Tevens kan ik u melden, dat ik de personen R, H (…), Z (…), N en O al jaren lang ken, dit als gokbazen van diverse gokhuizen die zij gehad hebben in D en in R.”
3.3.3. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van M. van 6 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) E… …dat ik de mensen die daar de gokbazen waren ook kende, te weten H, (…)”
3.3.4. In de door belanghebbende overgelegde, handgeschreven verklaring van M. van 10 maart 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Dit gokhuis werd gedreven door een wat oudere man, genaamd “H” (…)”
3.3.5. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van R. van 9 maart 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"De persoon die zich in de loop van de tijd zich aan mij kenbaar had gemaakt als
eigenaar van het pand, zijn naam ben ik vergeten het bleek volgens mij om een “H” te gaan zorgde ervoor dat zijn bedrijf vooral in stilte werd gevoerd zodat wij als bewoners geen enkele last hadden van zijn bedrijfsvoering.
Hij heeft mij dan ook een maal uitgenodigd om een kijkje te nemen in zijn zaak, daar liet hij vol trots zien wat er plaats vond in zijn zaak, de onderliggende gedachte was waarschijnlijk dat deze man hoopte dat ik zo af en toe eens een gokje kwam wagen in zijn “casino” helaas voor hem maar ik ben totaal niet geïnteresseerd in gokken.
(...) ik ken de heer M uitsluitend als eigenaar van een aantal panden in de
E…, en de werkzaamheden die ik van deze man zag hadden alleen betrekking op reparaties en verfraaiing van zijn panden.
Dit in tegenstelling van de bovengenoemde “H” die mij in ieder geval duidelijk laten weten dat hij de eigenaar was en deze zaak zelfstandig runde, ik had ook geen enkele reden om dit niet aan te nemen aangezien deze persoon de enige was die alles regelde, ik heb hem dagelijks bezig gezien met bevoorrading van zijn bedrijf, en aan de klanten die hij ontving kon ik duidelijk merken dat ook zij hem zagen als de eigenaar."
3.3.6. In de door belanghebbende overgelegde, handgeschreven verklaring van K. uit 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Wij verklaren dat wij regelmatig werden gebeld, vanuit het pand E…(gokhuis) voor bestellingen om eten te maken en te brengen naar het pand E…, waar de H H en z’n vrouw of andere mensen in het pand aanwezig afrekende.”
3.3.7. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van P. 18 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Ik als speler kan verklaren dat M en zijn zoon R niets met het
gokhuis te maken hadden, niet meer dat M dat pand E… had verhuurd aan ene U, ik weet ook dat die U een paar gokbazen in dat pand heeft gehaald, dat waren ene H, en een stel genaamd O en N (…), dit heeft die H zelf tegen mij verteld, toen hij aan mijn moeder vroeg, of hij reserve gok materiaal mocht opslaan in de winkel in de E…, van mijn moeder. Dit waren diverse goktafels en andere spullen."
3.3.8. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van K van 13 november 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Ik heb M tijdens mijn regelmatige bezoeken aan perceel E… slechts
een keer gezien en dat was toen er problemen waren met de riolering en hij tot zijn
armen onder de ... zat, verders heb ik hem daar nooit gezien.
Ook heeft H mij eens gevraagd zijn partner te worden in de E… omdat hij ruzie had gekregen met N en O en zelf alleen niet meer durfde door te gaan."
3.3.9. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van E. van 7 september 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Wij zijn een bedrijf o.a. gespecialiseerd in de fabricage, verkoop, verhuur van
casinomateriaal. (..)
U noemde mij de naam; Dhr. H.
Deze naam/persoon ken ik niet.
U zegt dat deze heer bekend is als "H". Deze naam ken ik wel. Dit was
een regelmatige klant van ons (...).
Ik heb U nog nooit eerder gezien en/of gesproken en/of over U gehoord, laat staan
materialen aan U geleverd..."
3.3.10. In de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde verklaring van G. is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“… de heer R. … dat ik hem altijd aantrof op de plaats waar hij moest zijn (…) in de periode 1985 – 1999. En ook zeer vaak overwerkte om het werk af te kunnen maken.”
3.3.11. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van M. van 10 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Het enige dat ik weet van dat gokhuis is, dat ene U (…) die woning/winkel gehuurd had, en dat ook H (…) daar in dat pand een gokhuis was begonnen.”
3.3.12. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van H. van 4 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Over het gokhuis gesproken … Ik weet nog dat er op een moment aangebeld werd bij ons aan de deur, …, H stond aan de deur, (ik weet wie dat is en dat hij de gokbaas is in E… …”
3.3.13. In de door belanghebbende overgelegde, gezamenlijke verklaring F.en N. van 9 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Het verhaal dat wordt beweerd dat M en zijn zoon dagelijks in dat gokhuis waren, kan niet waar zijn, dit zoals wij al eerder meldden werkt R bij een aannemersbedrijf en M werkte als hij in Nederland was bij een schoonmaakbedrijf …”
3.3.14. In de door belanghebbende overgelegde, gezamenlijke verklaring van de heer en mevrouw H van 11 augustus 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Dat er mensen zijn die zeggen, dat R een gokbaas was, vinden wij klinkklare leugens.”
3.3.15. In de door belanghebbende overgelegde, handgeschreven verklaring van N.W. van 14 juli 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“De familie M heb ik leren kennen in de jaren eind 1988, …, en de gezellige feestavonden waar de familie M ook graag kwam …”
3.3.16. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van A. van 16 juli 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“… kan bevestigen dat de Fam. … vaste klanten en goede kennissen van mijn bedrijf en mij persoonlijk zijn … daar de familie destijds over een zeer leuke villa beschikte wat ook de reden was dat zij regelmatig hier waren wegens het onderhoud en dergelijk.”
3.3.17. In de door belanghebbende overgelegde, handgeschreven verklaring van M. de van 15 juli 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Ook als lid van de wandelclub, …, heb ik ze meegemaakt. Zen R zijn vriendelijke en behulpzame mensen, …”
3.3.18. In de door belanghebbende overgelegde, handgeschreven verklaring van A. van juli 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Hierbij verklaar ik dat ik de familie M ken in de jaren 1989-2000 toen ik een restaurant had in D.”
3.3.19. In de door belanghebbende overgelegde, handgeschreven verklaring van M. van 19 juli 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Wij hebben diverse malen samen gesjoeld en geklaverjast. (…) Voorts hebben we regelmatig hun thuis bezocht aangezien M met zoons veel aan hun huis verbouwden …”
3.3.20. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van G. van 17 juli 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van Uw verzoek d.d. 13 dezer heb ik de moeite genomen om na te zien op welke data U in het verleden samen met Uw vrouw Z hebt deelgenomen aan de door ons georganiseerde klaverjas-avonden.”
Volgen data in 1977, 1998, 1999, 2000 en 2001.
3.3.21. In de door belanghebbende overgelegde, handgeschreven verklaring van H van 17 juli 2004 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“De familie heeft omstreeks 1988 een huis gekocht hetgeen totaal gerenoveerd moest worden wat zij hoofdzakelijk zelf hebben gedaan.”
3.4. De sub 3.3.8. genoemde getuige K. is door het Hof Den Haag op de zitting van 15 november 2006 als getuige gehoord. Daar verklaarde deze getuige onder meer:
"Het gokpand aan de E… in D heb ik tientallen malen bezocht. Slechts eenmaal heb ik verzoeker daar gezien. Dit was in 1989/1990 toen er een lekkage was in het toilet, dat ik op dat moment juist bezocht. De huisbaas werd er bij gehaald, dit bleek verzoeker te zijn. (...)
H was gokhalexploitant. Hij had verschillende zaken. Hij deed alles, nam de beslissingen, liep altijd met de knip door de zaak en betaalde alles uit. Ik ken hem heel goed van vroeger. Ik kwam regelmatig in het gokpand aan de E… en was een redelijke klant. Hij heeft mij in 1993/1994 zelfs gevraagd als partner mee te doen in de bank, dat wil zeggen delen in de winsten en verliezen. (...)
H heeft mij nog Franse roulette uit de doeken gedaan. Hij heeft mij verteld wat het runnen van het gokpand kostte: het eten - ze lieten vaak eten en hapjes komen -, het personeel, de huur. Het hele kostenplaatje heeft hij mij uit de doeken gedaan en verder heeft hij aangegeven wat hij er aan overhield. Dit deed hij zodat ik mijn investering goed af kon wegen. Als ik in de bank mee zou gaan draaien zou ik hem € 25.000 à 30.000 moeten betalen en dan zou ik vijftig percent van de opbrengst krijgen. Ik heb nooit iets gehoord over een ander die zou delen in de opbrengst, wij zouden 'fiftyfifty' doen. (...)
H werkte als enige. Hij maakte de kas op, en had de sleutels van de gokkasten. Die leegde hij, dat heb ik vaak gezien. Dan stond ik op hem te wachten als we daarna de stad in zouden gaan. Het muntgeld liet hij achter in het pand, het papiergeld nam hij altijd mee."
3.5. Bij brief van 16 mei 2007 gericht aan het Hof Den Haag heeft belanghebbende de navolgende, niet reeds in de procedures uit 1998 ingebrachte, getuigenverklaringen overgelegd:
39. verklaring van H;
40. verklaring van L.
3.5.1. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van H van 5 mei 2007 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Tijdens een toevallige ontmoeting in het stadsdeelkantoor op de F vroeg de heer M of ik genegen was te getuigen voor zijn zaak m.b.t. een illegaal speelhol op de E….
(..)
Ik kwam met H in aanraking via zijn croupier genaamd "U". Zij bracht mij een keer naar de speelgelegenheid van deze H. Hij exploiteerde toen een casino in R. Uit gesprekken met hem wist ik dat hij zijn casino geheel alleen en zelfstandig runde. Tijdens één van zijn gesprekken met mij vertelde hij mij dat hij in D ook een speelgelegenheid wenste te open en vroeg mij of ik zijn partner wou worden. Ik ging daar niet op in.
Hij opende toen geheel zelfstandig een speelgelegenheid in D. Tegen mij vertelde hij dat hij een ruimte aan de E… had gehuurd van ene 'M'.
(...)
Dat de heer M aandeel had aan hel illegale gokspel samen met H, of dat de heer M zelfstandig een casino zou exploiteren acht ik uitgesloten en wel om de volgende redenen:
a. Met uitzondering van een enkele keer, voor een reparatie of herstel aan het huis, was de heer M, verder nooit aanwezig bij het gokspel. Ik kwam er vrij geregeld, echter de heer M zag ik nooit met uitzondering wanneer er problemen waren aan toilet of afvoer.
b. Bij geldafrekeningen (aan het eind van het spel) aan de spelers en uitbetaling aan
personeel was H steeds de enige persoon die alles regelde en uitbetaalde.
De heer R was daar nooit bij aanwezig. Hij had geen enkel belang bij het wel en wee van de bank."
3.5.2. In de door belanghebbende overgelegde verklaring van L van 5 mei 2007 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Ik weet nog dat daar ene U (…) en ene H en N en O daar de gokbazen waren, ook liepen er diverse mensen als personeel voor achter de goktafels en keuken/bediening.”
3.6. Ter zitting van het Hof Den Haag van 29 mei 2007 hebben J. M. R., H. , H en L als getuige een nadere verklaring afgelegd. Voorts zijn aldaar als getuige gehoord:
- A;
- T.
3.6.1. De verklaringen van R. M. , H. en A. vermelden het volgende:
3.6.2. R. verklaarde onder meer:
"Ik weet alleen een beetje wat zich op E… afspeelde. Ik kwam er bij toeval achter dat het een gokpand was, omdat ik een keer werd gevraagd om er te komen kijken. Eigenlijk wilde ik er niet kijken, maar ik ben binnengehaald door H. (..)Met mijn eerdere verklaring dat de klanten hem zagen als de eigenaar bedoel ik dat ik aan de mensen die ik het pand binnen zag gaan zag dat hij de baas was. Dat zag ik aan hun houding. De klanten werden door hem heel vriendelijk benaderd. Er was een hele amicale sfeer in de trant van "Leuk dat je er bent, kom binnen". Daaraan zag ik dat het zijn zaak was."
3.6.3. M. verklaarde onder meer:
"Ik werkte aan de overkant van het vermeende gokhuis en heb ingewoond bij mijn broer. Elke ochtend kwam H bij het gokhuis aan met zijn Mercedes en met boodschappentassen.
Ik kwam niet regelmatig in het gokhuis. Ik ben er een paar keer 's middags en een paar keer 's avonds geweest. De keren dat ik er kwam, was H ook aanwezig. Als ik met fiches van f 2,50 of f 5 wilde spelen, moest ik toestemming vragen aan H. Alles ging via hem. Vermoedelijk was hij de baas. Ook andere klanten zag ik dergelijke dingen aan hem vragen. Wisselen ging via hem, het kopen van fiches ook. Hij had de portemonnee, uitbetalen ging ook via hem. Ik heb nooit met H gesproken. Ik heb alleen bij hem gewisseld en wel eens gevraagd of ik wat hoger in mocht zetten."
3.6.4. H. verklaarde onder meer:
"H betaalde uit. Ik weet niet of hij de enige was. Misschien is er ook wel eens door een croupier aan mij uitbetaald."
3.6.5. A. verklaarde onder meer:
"De H zou ik uit kunnen tekenen. 's Ochtends rond elf uur kwam hij aan om spullen in orde te maken. Er was altijd een grote blonde vrouw bij met een hoog kapsel. Waar ik op dat moment was weet ik niet, maar ik heb het allemaal gezien. Ze gingen met tassen naar binnen. Ze hadden de sleutel.
Verzoeker heb ik nooit bij het genoemde pand gezien."
3.6.6. De verklaringen van J. , H. , L. en (is niet opgenomen: T. ) zijn qua inhoud en strekking gelijkluidend aan de hiervoor sub 3.3.2., 3.3.12, 3.5.2. vermelde verklaringen.
3.7. Tot de gedingstukken behoort het “Verslag van onderzoek” van de Belastingdienst Ondernemingen D van 20 december 1994, welk verslag is voorzien van achtentwintig bijlagen, veelal getuigenverklaringen. Hierin zijn onder meer opgenomen verklaringen van A. en G.. Deze luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
A.: “Vanaf januari 1990 heeft H de huur van f 350 betaald en heeft hij op de begane grond een kaarthuis gehad. (…)
Nadere verklaring: “Ik kwam reeds vanaf 1987 op het adres E…. (…) Toen de politie een keer langs kwam ben ik naar voren gegaan en heb het woord gevoerd voor de aanwezigen. Ik ben nooit bedrijfsleidster geweest. H kwam daar toen al veel.
(…)
Ik ben kwaad dat M mijn huurcontract niet daarna heeft vernietigd en heeft doen voorkomen alsof ik langer huurder ben geweest.”
G.: Ik had op dat adres een sigarettenautomaat … tot ongeveer december 1993. Ik heb toen de automaat weggehaald De eigenaar van het pand E…vroeg mij toen de sleutel van de automaat, omdat hij naar zijn zeggen graag het kleingeld van de automaat wilde hebben voor te wisselen. (…) Toen ik om uitleg vroeg kreeg ik een grote mond en kon mijn automaat weghalen. H deelde mij desgevraagd nog mee dat hij hier geen invloed op had en dat de eigenaar het voor het zeggen had.”
4. Geschil en standpunten van partijen
4.1. Belanghebbende verzoekt om herziening van de sub 1.1. genoemde uitspraken op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.2. Belanghebbende heeft in zijn verzoekschrift van 4 juni 2003 gesteld dat het herzieningsverzoek betrekking heeft op zijn grief dat hij ten onrechte als de exploitant van een casino, eertijds gevestigd aan de E…te D is aangemerkt. Dit pand was eigendom van belanghebbende. Hij had het pand verhuurd. De ruimte waarin het casino werd gedreven had hij verhuurd aan A.. Belanghebbende heeft vanaf de aanvang van de procedures die hebben geleid tot de uitspraken van 13 maart 1998 het standpunt ingenomen dat niet hij, maar H. bijgenaamd H, de exploitant van het casino is geweest. Dit blijkt duidelijk uit de bij het verzoekschrift en de nadien overgelegde getuigenverklaringen.
4.3. De inspecteur stelt dat zich geen feit of omstandigheid voordoet dat een nieuw licht op de zaak kan werpen. De bij het verzoek overgelegde verklaringen zijn alle ongedateerd. Indien aangenomen moet worden dat belanghebbende van deze getuigenverklaringen al op de hoogte was tijdens de uitspraken van 13 maart 1998, voldoen zij niet aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Awb.
Met betrekking tot de verklaringen is geen sprake van feiten of omstandigheden die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. In het algemeen zijn de verklaringen afkomstig van mensen die slechts een oppervlakkig contact hadden met het gokgebeuren in het pand.
Het is niet mogelijk om de in de oorspronkelijke hofprocedures vastgestelde feiten via mondelinge en schriftelijke verklaringen opnieuw te weerleggen. Dat is iets anders dan het aanvoeren van een nieuw feit.
5. Wettelijk kader herzieningsverzoek
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
6. Beoordeling van het verzoek
6.1. De getuigenverklaringen en overige documenten
6.1.1. Ten aanzien van de bij het verzoekschrift van 4 juni 2003 overgelegde verklaringen van A en G (sub 3.1.1. en 3.1.2.)
Deze verklaringen komen in grote lijnen overeen met hetgeen door deze personen ook reeds is verklaard ten overstaan van ambtenaren van de Belastingdienst Ondernemingen D ten tijde van het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek in 1994 (vergelijk sub 3.1.1., 3.1.2. en 3.7. hiervoor). Het gaat hier om feiten die belanghebbende vóór het tijdstip waarop de hofuitspraken zijn gedaan (13 maart 1998) reeds bekend waren, dan wel redelijkerwijs bekend konden zijn, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 8:88, eerste lid, sub b, van de Awb.
6.1.2. Ten aanzien van de bij het verzoekschrift van 4 juni 2003 overgelegde verklaringen van D. , M. M. , W, U, R, en de in de mutaties van de Gemeentepolitie D opgenomen verklaringen (sub 3.1.3 t.m. 3.1.9.)
Deze verklaringen - waarvan het Hof aanneemt dat deze in het jaar 2000 zijn afgelegd - bevatten weinig concrete, feitelijke gegevens over de wijze van exploitatie van het casino. De verklaringen verschaffen met name geen inzicht in de feitelijke financiële verhoudingen binnen het casino. Het gaat bovendien in een aantal gevallen om verklaringen van horen zeggen van spelers en toeleveranciers, waarvan moet worden aangenomen dat deze niet dan wel slechts oppervlakkig op de hoogte waren van die verhoudingen . Naar het oordeel van het Hof bieden deze verklaringen op zichzelf onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat H en niet belanghebbende in de desbetreffende tijdvakken als de exploitant van het casino moet worden aangemerkt.
6.1.3. Ten aanzien van de in aanvulling op het verzoek om herziening, bij brieven van 10 oktober 2003 en 15 oktober 2003 overgelegde verklaringen van K, H, B, G. en J uit 1994 en de verklaringen van W. en M. uit 2003 (sub 3.2.)
6.1.3.1. Het sub 6.1.2. overwogene geldt ook ten aanzien van de verklaringen van K. , H. en G. , behoudens dat de hier genoemde verklaringen dateren uit 1994 (sub 3.2.2., 3.2.3. en 3.2.6.); en het sub 6.1.1. overwogene ten aanzien van de verklaringen van B en J. (sub 3.2.4. en 3.2.5.).
6.1.3.2. De verklaringen van W en M. (sub 3.2.1. en 3.2.7.) geven ook geen inzicht in de wijze van exploitatie van het casino, laat staan dat zij duidelijk maken hoe de feitelijke financiële verhoudingen lagen. Ook deze verklaringen bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat H. en niet belanghebbende in de desbetreffende tijdvakken als de exploitant van het casino moet worden aangemerkt.
6.1.4. Ten aanzien van de in aanvulling op het verzoek bij brief van 2 november 2006 overgelegde verklaringen uit 2004 (sub 3.3.) en de bij brief van 16 mei 2007 overgelegde verklaringen (sub 3.5.)
6.1.4.1. Het sub 6.1.2. overwogene geldt ook ten aanzien van deze verklaringen, behoudens dat de bij brief van 2 november 2006 overgelegde verklaringen (sub 3.3.) dateren uit 2004 en de bij brief van 16 mei 2007 overgelegde verklaringen (sub 3.5.) uit 2007.
6.1.4.2. Ten aanzien van de sub 3.3.13 tot en met 3.3.21. vermelde verklaringen in het bijzonder merkt het Hof nog op dat deze verklaringen niet meer inhouden dan een opsomming van (andere) werkzaamheden van belanghebbende en zijn zoon en van activiteiten die door belanghebbende en zijn kennissen in privé werden ondernomen. Dat is echter niet voldoende om aan te nemen dat H en niet belanghebbende in de desbetreffende tijdvakken als de exploitant van het casino moet worden aangemerkt .
6.1.5. Ten aanzien van de voor het Hof op de zittingen van 15 november 2006 (sub 3.4.) en 29 mei 2007 (sub 3.6.) afgelegde verklaringen
Ook deze verklaringen geven geen inzicht in de wijze van exploitatie van het casino, laat staan dat zij duidelijk maken hoe de feitelijke financiële verhoudingen lagen. Dat H door de verschillende getuigen wordt gezien als “de “gokhalexploitant” dan wel “de Baas” zegt niets over het antwoord op de vraag voor wiens rekening het casino in werkelijkheid werd geëxploiteerd. Ook deze verklaringen bieden derhalve onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat H en niet belanghebbende in de desbetreffende tijdvakken als de exploitant van het casino moet worden aangemerkt.
6.1.6. De bij het verzoekschrift van 4 juni 2003 overgelegde verklaring van belanghebbende voldoet niet aan de voorwaarde van artikel 8:88, eerste lid, sub b, van de Awb.
6.2. Gelet op het vorenoverwogene doet zich in casu niet de situatie voor dat de ingebrachte verklaringen, voorzover zij voldoen aan de voorwaarde van artikel 8:88, eerste lid, sub b, Awb, feiten of omstandigheden behelzen die, waren zij bij Hof Den Haag eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
In het midden kan blijven of gezegd kan worden dat belanghebbende het rechtsmiddel van herziening in casu heeft gebruikt om een processuele misslag bij de behandeling van het beroep (het niet specificeren van een bewijsaanbod) te herstellen, en zo ja, of dit een juist gebruik van dit buitengewone rechtsmiddel is.
Slotsom
6.3. De slotsom is dat het verzoek ongegrond is, zodat het moet worden afgewezen.
7. Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
8. De beslissing
Het Hof wijst het verzoek om herziening af.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst als griffier. De beslissing is op 18 november 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de indiener de Hoge Raad verzoeken de wederpartij te veroordelen tot betaling van de proceskosten.