ECLI:NL:GHAMS:2010:BO8236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.883/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep na verstekvonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.P.J. van der Rijt, had hoger beroep ingesteld tegen een verstekvonnis van de kantonrechter te Amsterdam, gewezen op 5 december 1997. Het hof oordeelde dat het hoger beroep niet ontvankelijk was, omdat volgens de oude procesrechtelijke regels, na een verstekvonnis, het rechtsmiddel van verzet openstond en niet dat van hoger beroep. De appellant had in een eerdere rolbeslissing de gelegenheid gekregen om zich uit te laten over de ontvankelijkheid, maar het hof concludeerde dat er geen mogelijkheid was voor omzetting van het verkeerde rechtsmiddel naar het juiste rechtsmiddel. Het hof besloot om om proceseconomische redenen niet te verwijzen naar de rechtbank, die destijds bevoegd was. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de appellant, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep en begrootte de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerde op nihil.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant],
wonend te [ plaatsnaam ],
APPELLANT,
advocaat: mr. P.P.J. van der Rijt, te Bergen op Zoom,
t e g e n
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 juli 2010 is appellant in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van
5 december 1997, voor zover in deze zaak onder kenmerk 239395\CV EXPL 97-15298 bij verstek gewezen tussen geïntimeerde als eiseres en appellant als gedaagde, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
Bij rolbeslissing van 17 augustus 2010 is appellant in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.
Appellante heeft een akte genomen.
Arrest is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Anders dan appellant kennelijk meent, moet de ontvankelijkheid in hoger beroep worden beoordeeld aan de hand van het recht dat gold ten tijde van het uitspreken van het vonnis waarvan beroep.
2.2 Het vonnis waarvan beroep is een verstekvonnis.
Daartegen staat ingevolge artikel 106 (oud) Rv in samenhang met artikel 81 (oud) Rv niet het rechtsmiddel van hoger beroep open, maar dat van verzet. Volgens vaste rechtspraak is voor omzetting van het verkeerde rechtsmiddel in het juiste rechtsmiddel echter geen plaats.
2.3 Het voorgaande brengt mee dat appellant niet kan worden ontvangen in het hoger beroep. De omstandigheid dat geïntimeerde volgens appellant misbruik maakt van procesrecht door tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep, dient zonodig aan de orde te worden gesteld in een executiegeschil, maar schept geen verruiming van de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep of tot omzetting van een rechtsmiddel. Het hof zal om proceseconomische redenen afzien van verwijzing naar de rechtbank, als de ten tijde van de uitspraak bevoegde rechter in hoger beroep.
2.4 De kosten van het hoger beroep komen ten laste van appellant omdat hij is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwijst appellant in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van geïntimeerde gevallen, op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 12 oktober 2010.