ECLI:NL:GHAMS:2010:BO8234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.063/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep na niet-verschenen appellant en niet tijdige indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die niet verschenen was in de eerste aanleg, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 4 juni 1997. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep, waarbij de appellant aanvoert dat hij niet op de hoogte was van het vonnis en dat de inleidende dagvaarding niet aan hem is betekend. Het hof oordeelt dat de ontvankelijkheid in hoger beroep moet worden beoordeeld aan de hand van het recht dat gold ten tijde van het vonnis waarvan beroep. Aangezien de appellant in eerste aanleg niet is verschenen, wordt het vonnis als een vonnis op tegenspraak beschouwd. Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld, zoals vereist door artikel 339 lid 1 (oud) Rv.

De appellant heeft aangevoerd dat hij niet bekend was met het vonnis, maar het hof oordeelt dat, indien de formaliteiten niet in acht zijn genomen, de mogelijkheid van verzet openstond. Het hof concludeert dat de appellant niet kan worden ontvangen in het hoger beroep. De stelling van de appellant dat de geïntimeerde misbruik maakt van procesrecht, kan in een executiegeschil aan de orde worden gesteld, maar biedt geen basis voor het instellen van hoger beroep. Om proceseconomische redenen besluit het hof af te zien van verwijzing naar de rechtbank. De kosten van het hoger beroep worden ten laste van de appellant gesteld, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt. Het hof verklaart de appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep en begroot de proceskosten op nihil.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant],
wonend te [ plaatsnaam ],
APPELLANT,
advocaat: mr. P.P.J. van der Rijt, te Bergen op Zoom,
t e g e n
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 juli 2010 is appellant in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van
4 juni 1997, voor zover in deze zaak onder kenmerk 219318\IC EXPL 97-985 gewezen tussen geïntimeerde als eiseres en appellant als (niet-verschenen) gedaagde, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
Bij rolbeslissing van 17 augustus 2010 is appellant in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.
Appellant heeft een akte genomen.
Arrest is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Anders dan appellant kennelijk meent, moet de ontvankelijkheid in hoger beroep worden beoordeeld aan de hand van het recht dat gold ten tijde van het uitspreken van het vonnis waarvan beroep.
2.2 Blijkens het vonnis waarvan beroep is appellant in eerste aanleg niet verschenen, maar de medegedaagde wel. Ingevolge artikel 107 (oud) Rv wordt het vonnis waarvan beroep als een vonnis op tegenspraak beschouwd. Het hoger beroep is niet ingesteld binnen de in artikel 339 lid 1 (oud) Rv genoemde termijn.
2.3 Appellant heeft echter aangevoerd dat hij niet bekend was met het vonnis waarvan beroep en dat de inleidende dagvaarding niet aan hem is betekend. Indien dat juist is, en bij die dagvaarding de voorgeschreven formaliteiten jegens hem niet in acht zijn genomen, dan heeft voor appellant het rechtsmiddel van verzet opengestaan. Volgens vaste rechtspraak is voor omzetting van rechtsmiddelen geen plaats.
2.4 Het voorgaande brengt mee dat appellant niet kan worden ontvangen in het hoger beroep. De omstandigheid dat geïntimeerde volgens appellant misbruik maakt van procesrecht door tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep, dient zonodig aan de orde te worden gesteld in een executiegeschil, maar schept geen verruiming van de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep of tot omzetting van een rechtsmiddel. Het hof zal om proceseconomische redenen afzien van verwijzing naar de rechtbank, als de ten tijde van de uitspraak bevoegde rechter in hoger beroep.
2.5 De kosten van het hoger beroep komen ten laste van appellant omdat hij is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwijst appellant in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van geïntimeerde gevallen, op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 12 oktober 2010.