zaaknummer 200.044.571/01
14 december 2010 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
1. […] en
2. […],
beiden wonend te […],
EISERS tot herziening,
advocaat: mr. L.J.C. Punt te Amsterdam,
1. […],
wonend te […],
2. […],
wonend te […],
3. […],
wonend te […],
4. […],
wonend te […],
GEDAAGDEN tot herziening,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. genoemd.
1. Het verloop van het geding
Bij exploot van 16 september 2009 hebben [eisers] c.s. [gedaagden] c.s. gedaagd voor dit hof en - onder aanbieding van bewijs en overlegging van producties - geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest zijn tussen partijen gewezen arrest van 23 augustus 2007 (rolnummer 2072/05) op de voet van artikel 382 aanhef en sub a (althans sub c) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal herroepen en het geding op de voet van art. 387 Rv geheel of gedeeltelijk zal heropenen, met verwijzing van [gedaagden] c.s. in de kosten van het geding.
Bij memorie van antwoord hebben [gedaagden] c.s. de vordering bestreden en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met verwijzing van [eisers] c.s. in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. achtereenvolgens en respectievelijk onder overlegging van bescheiden gerepliceerd en gedupliceerd.
[eisers] c.s. hebben hun zaak ter zitting van 1 december 2010 aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaat. Zij hebben bij akte nog een productie in het geding gebracht. [gedaagden] c.s. en hun advocaat zijn op die terechtzitting niet verschenen.
Ten slotte hebben [eisers] c.s. arrest gevraagd.
2.1. Bij arrest van 23 augustus 2007 heeft dit hof - onder vernietiging van het in conventie gewezen vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 juli 2005 - [eisers] c.s. op vordering van [gedaagden] c.s. veroordeeld tot storting van een bedrag van
€ 182.750,90 op een door de notaris van wijlen […] (verder: [X]) te openen “erven rekening”. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen en de proceskosten werden in beide instanties gecompenseerd. Het door [eisers] c.s. tegen dat arrest ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 10 april 2009 verworpen. Het arrest van het hof van 23 augustus 2007 (verder: het arrest) is dus in kracht van gewijsde gegaan.
2.2. [eisers] c.s. vorderen in dit geding de herroeping van het arrest, primair op de grond dat het arrest berust op bedrog door [gedaagden] c.s. in het geding gepleegd (art. 382 aanhef en sub a Rv), subsidiair omdat zij na het arrest stukken van beslissende aard in handen hebben gekregen die door toedoen van [gedaagden] c.s. waren achtergehouden (art. 382 aanhef en sub c Rv). [eisers] c.s. baseren hun vordering, kort gezegd, op de omstandigheid dat op 19 juni 2009 bij hen een geluidsopname (cassettebandje) is bezorgd waarop is te horen dat [X] herhaaldelijk tegenover haar bewindvoerder [Y] verklaart dat zij contante bedragen aan gedaagde tot herziening sub 2 (verder: [gedaagde sub 2]) heeft geschonken. Dit gesprek heeft, aldus [eisers] c.s., plaatsgevonden in maart 2001. Volgens [eisers] c.s. wordt met deze geluidsopname, die volgens hen door [gedaagden] c.s. is gemaakt, onomstotelijk bewezen dat [X] de in het arrest bedoelde contant opgenomen gelden aan [gedaagde sub 2] heeft geschonken (en dat [eisers] c.s. zich die gelden dan ook niet hebben toegeëigend). Zij stellen tevens dat hieruit volgt dat [gedaagden] c.s. in het geding dat tot het arrest heeft geleid bedrog hebben gepleegd in de zin van art. 382 aanhef en sub a Rv, althans een stuk van beslissende aard hebben achtergehouden in de zin van art. 382 aanhef en sub c Rv.
2.3. Op het verweer van [gedaagden] c.s. zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.
2.4. [gedaagden] c.s. betwisten allereerst dat [eisers] c.s. de onderhavige geluidsopname pas op 19 juni 2009 in hun bezit hebben gekregen. Volgens hen hebben [eisers] c.s. zelf de opname gemaakt en hebben [eisers] c.s. het bandje dus van meet af aan in bezit. Daarvan uitgaande, aldus nog steeds [gedaagden] c.s., hebben [eisers] c.s. de herroeping niet tijdig, namelijk niet binnen de in art. 383 lid 1 Rv bedoelde termijn van drie maanden ingesteld, zodat zij niet in hun vordering kunnen worden ontvangen.
2.5. Het hof zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat het verzoek tot herroeping tijdig is ingesteld.
2.6. De vordering tot herroeping veronderstelt dat het hof anders zou hebben beslist, als het ten tijde van het arrest de beschikking over de onderhavige geluidsopname zou hebben gehad. Dat is echter niet het geval, omdat tussen partijen nooit ter discussie heeft gestaan dat er in maart 2001 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [X] en [Y] waarin de eerste de laatste heeft meegedeeld dat zij het geld aan [gedaagde sub 2] had geschonken. [gedaagden] c.s. hebben van een dergelijke mededeling van [X] reeds bij inleidende dagvaarding, sub 29, gewag gemaakt en daaraan bovendien bij repliek in conventie, pagina 11, aandacht besteed. Verder heeft [Y] daarover op 29 oktober 2003 als getuige verklaard en is deze verklaring bij conclusie van repliek in conventie door [gedaagden] c.s. in het geding gebracht. Ten slotte is de onderhavige kwestie ook in hoger beroep (ampel) aan de orde gekomen; vgl. memorie van grieven, pagina 10, en memorie van antwoord, pagina 8.
2.7. Reeds op grond van het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat [gedaagden] c.s. in het geding bedrog hebben gepleegd (art. 382 aanhef en sub a Rv) noch dat [eisers] c.s. na het arrest stukken van beslissende aard (het cassettebandje) in handen hebben gekregen (art. 382 aanhef en sub c Rv). Bovendien hebben [eisers] c.s. - wat dat laatste betreft - onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat het cassettebandje door toedoen van [gedaagden] c.s. is achtergehouden.
2.8. De conclusie is dat de vordering tot herroeping moet worden afgewezen. Het bewijsaanbod van [eisers] c.s. wordt als niet ter zake dienend van de hand gewezen. [eisers] c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding (op basis van tarief V) worden verwezen. Vanzelfsprekend zullen [eisers] c.s. geen kosten vanwege het pleidooi in rekening worden gebracht, nu [gedaagden] c.s. toen niet zijn verschenen.
wijst de vordering tot herroeping af;
verwijst [eisers] c.s. in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden] c.s. gevallen en tot op heden begroot op
€ 314,= wegens vast recht en € 2.842,= wegens salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, G.J. Driessen-Poortvliet en D. Kingma, en is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010 door de rolraadsheer.