GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 16 november 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.069.084/01 van:
[…],
wonend op een geheim adres en domicilie kiezend ten kantore van haar advocaat,
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.M. Blom te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.M. Hoorenman te Zwaag.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 25 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 mei 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 457324 / FA RK 10-3294.
1.3. De man heeft op 30 juli 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 17 augustus 2010 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5. De zaak is op 11 oktober 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam (hierna: de Raad).
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [kind A] [in] 1998, [kind B] [in] 2000 en [kind C] [in] 2002 (hierna gezamenlijk: de kinderen). Partijen hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - het inleidend verzoek van de vrouw tot verkrijging van een verklaring van de bevoegde rechter ter vervanging van de verklaring van toestemming van de man voor het aanvragen van een paspoort voor de kinderen, overeenkomstig artikel 34 lid 2 Paspoortwet, afgewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De man verzoekt in principaal hoger beroep het verzoek van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de kinderen onder toezicht te stellen.
3.4. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, althans het verzoek af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal hoger beroep
4.1. In geschil is het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming tot afgifte van een paspoort ten behoeve van de kinderen. Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Paspoortwet dient bij een aanvraag van een Nederlands reisdocument ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming te worden overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan, indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefenen een dergelijke verklaring van toestemming weigert, op verzoek van de andere met het gezag belaste persoon deze verklaring worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft. Ingevolge het vijfde lid van voornoemd artikel geeft de rechter onder meer in de in het tweede lid bedoelde gevallen een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2. De grieven van de vrouw richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de angst van de man dat de vrouw de kinderen mee zal nemen naar het buitenland, en zij niet meer zullen terugkeren, niet op voorhand ongegrond wordt geacht en derhalve haar verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot afgifte van een nationaal paspoort wordt afgewezen. De vrouw stelt dat zij concrete plannen heeft met de kinderen op familiebezoek te gaan bij haar zuster in Zweden en dat de kinderen belang hebben bij een garantie voor terugkeer naar Nederland. Zij is niet van plan om definitief met de kinderen naar het buitenland te vertrekken en niet meer terug te keren. Zij voert hiertoe aan dat zij al het mogelijke gedaan heeft om in Nederland te integreren, de kinderen in Nederland zijn geboren, zij hier naar school gaan en hier hun sociaal en maatschappelijk leven hebben. De vrouw zelf studeert sociaal - cultureel werk aan het ROC.
De man heeft een en ander bestreden. Hij voert aan dat het verzoek van de vrouw niet anders kan worden gezien dan voortvloeiend uit een voornemen de kinderen mee te nemen naar het buitenland teneinde de kinderen te onttrekken aan het gezag van en omgang met de man. De man is van mening dat het in het belang van de kinderen is dat zij niet eerder een paspoort krijgen dan de leeftijd waarop volgens de wet hun dat paspoort zonder toestemming van de persoon die het gezag uitoefent, dient te worden verstrekt.
4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man volhardt in zijn weigering om toestemming te verlenen voor het aanvragen van een paspoort ten behoeve van de kinderen. Aldus is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken omtrent een door de man te verstrekken verklaring van toestemming, zodat thans beoordeeld dient te worden of het in het belang van de kinderen wenselijk is om vervangende toestemming te verlenen.
4.4. Gelet op het verhandelde ter zitting en op grond van de stukken, acht het hof de stelling van de man dat de vrouw met de kinderen naar het buitenland zal verhuizen indien hij de gevraagde toestemming verleent, niet voldoende aannemelijk geworden. De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist, onder meer door aan te voeren dat zij en de kinderen in Nederland zijn geworteld en hun sociale leven in Nederland hebben opgebouwd. Die stellingen zijn door de man niet betwist. Naar het oordeel van het hof brengt de omstandigheid dat de vrouw tot nu toe heeft geweigerd omgang tussen de man en de kinderen toe te staan en dat in verband daarmee jegens haar mogelijk lijfsdwang zal worden toegepast niet zonder met zich dat de vrouw een voornemen tot vertrek zou koesteren. Van enige andere objectieve aanwijzing dat de vrees van de man gerechtvaardigd is, is het hof niet gebleken. Andere omstandigheden die nopen tot het oordeel dat de vader een rechtens te respecteren belang heeft bij zijn weigering toestemming te verlenen voor een paspoort voor de kinderen zijn evenmin gebleken. Het hof acht het daarentegen in het belang van de kinderen wenselijk dat zij, ook bij grensoverschrijdend reizen, snel en ondubbelzinnig kunnen aantonen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat toewijzing van het verzoek van de vrouw in het belang van de kinderen wenselijk is. Het hof zal de bestreden beschikking daarom vernietigen en opnieuw rechtdoende een verklaring van toestemming verlenen voor het aanvragen van een nationaal paspoort ten behoeve van elk van de kinderen.
In incidenteel hoger beroep
4.5. Ten aanzien van het verzoek van de vader in incidenteel hoger beroep om een ondertoezichtstelling van de kinderen te bepalen, overweegt het hof dat dit een nieuw verzoek betreft dat gelet op artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep gedaan kan worden. Nu de man voor het overige geen grieven tegen de beschikking van de rechtbank heeft aangevoerd, zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in het incidenteel hoger beroep.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
In het principaal hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verleent [de vrouw], een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet voor het aanvragen van nationale paspoorten ten behoeve van [kind A] geboren [in] 1998, [kind B], geboren [in] 2000 en [kind C], geboren [in] 2002;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In het incidenteel hoger beroep
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, A.V.T. de Bie en J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2010.