ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6426
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering homologatie van faillissementsakkoord wegens onzorgvuldige totstandkoming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de homologatie van akkoorden die door gefailleerden zijn aangeboden in het kader van hun faillissement. De appellanten, bestaande uit een besloten vennootschap en een natuurlijke persoon, hebben de homologatie van de akkoorden betwist en verzocht deze te weigeren. Zij stellen dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden voorafgaand en tijdens het faillissement, waaronder een gebrekkige boekhouding en het verdwijnen van waardevolle machines. Daarnaast is er onduidelijkheid over de boedelafdrachten en de salarissen van de gefailleerden, die volgens hen niet marktconform zijn. De gefailleerden hebben in hun verweerschrift betoogd dat het aangeboden akkoord een hogere uitkering aan de crediteuren biedt dan bij beëindiging van het faillissement mogelijk zou zijn.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en vastgesteld dat de gefailleerden niet voldoende transparantie hebben betracht bij de aanbieding van het akkoord. Er is geen afdoende verklaring gegeven voor de lage boedelafdrachten en de gefailleerden hebben niet aangetoond dat zij hun maximale verdiencapaciteit hebben benut. Het hof concludeert dat de wijze waarop het akkoord tot stand is gekomen als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. Daarom heeft het hof de homologatie van het akkoord geweigerd op grond van artikel 153 lid 3 van de Faillissementswet.
De beslissing van het hof is op 2 december 2010 uitgesproken en vernietigt de eerdere homologatiebeschikkingen van de rechtbank Utrecht. De zaak benadrukt het belang van transparantie en zorgvuldigheid in faillissementsprocedures, vooral bij het aanbieden van akkoorden aan crediteuren.