ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.072-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot procederen voor bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2010, gaat het om een hoger beroep van de Stichting Budgetbeheer, Bewind en Schuldhulpverlening, die als bewindvoerder optreedt voor een rechthebbende. De bewindvoerder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in Alkmaar, waarin haar verzoek om machtiging te verlenen om namens de rechthebbende verweer te voeren in een procedure tegen Menzis werd afgewezen. De rechthebbende was gedagvaard door Menzis voor een openstaande schuld. De bewindvoerder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek alsnog toe te wijzen.

Tijdens de zitting bleek dat de rechthebbende niet in staat was om zelf te beoordelen of en hoe op te treden in de procedure tegen Menzis. Het hof oordeelde dat er voldoende aanleiding was om de bewindvoerder te machtigen om namens de rechthebbende in rechte op te treden. Het hof benadrukte dat de wet geen voorwaarden verbindt aan de verleende machtiging, waardoor de bewindvoerder vrij is om zelf te procederen of een advocaat in te schakelen. De kantonrechter had ten onrechte geoordeeld dat de bewindvoerder zelf de procedure kon voeren zonder gemachtigde, en had ook onterecht bezorgdheid geuit over mogelijke belangenverstrengeling.

Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter en verleende de bewindvoerder de gevraagde machtiging om namens de rechthebbende op te treden in de procedure tegen Menzis. Tegelijkertijd verklaarde het hof de bewindvoerder niet-ontvankelijk in haar verzoek om specifiek mr. A.J.J. van der Heiden te laten optreden, omdat dit niet op de wet was gebaseerd. De beslissing van het hof biedt duidelijkheid over de rol van de bewindvoerder en de mogelijkheden om in rechte op te treden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 oktober 2010 in de zaak met zaaknummer 200.069.072/01 van:
STICHTING BUDGETBEHEER, BEWIND EN SCHULDHULPVERLENING,
gevestigd te Den Helder,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden te Den Helder,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende:
[rechthebbende],
wonende te […].
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante wordt hierna de bewindvoerder genoemd.
1.2. De bewindvoerder is op 22 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Alkmaar (hierna: de kantonrechter), met kenmerk 324401 BW VERZ 10-120 MVH, van 3 juni 2010.
1.3. De zaak is op 9 september 2010 ter terechtzitting behandeld. Van de bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen vertegenwoordiger verschenen, maar wel haar advocaat. De advocaat-generaal is, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen. Wel zijn verschenen […] (hierna: rechthebbende) en haar echtgenoot […].
2. De feiten
2.1. Bij beschikking 5 september 2007 van de kantonrechter is voor de duur van vijf jaren een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende, met benoeming van appellante tot bewindvoerder.
2.2. Rechthebbende is door de onderlinge waarborgmaatschappij Menzis Zorgverzekeraar U.A. (hierna: Menzis) gedagvaard voor de kantonrechter. Menzis vordert daarbij betaling door rechthebbende van een openstaande schuld.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de bewindvoerder om haar machtiging te verlenen om voor rechthebbende verweer te laten voeren door mr. A.J.J. van der Heiden voornoemd in de door Menzis bij de kantonrechter aangespannen procedure, afgewezen.
3.2. De bewindvoerder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het verzoek van de bewindvoerder is kennelijk gegrond op artikel 1:443 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens deze bepaling kan de bewindvoerder alvorens in rechte op te treden zich te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, door de kantonrechter. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat rechthebbende niet voldoende in staat is om te beoordelen of en hoe moet worden opgetreden in verband met de door Menzis tegen haar ingestelde vordering in rechte. Dit leidt ertoe dat de vraag moet worden beantwoord of er voldoende aanleiding bestaat een rechterlijke machtiging tot procederen aan de bewindvoerder te verlenen. Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, nu niet is gebleken dat de bewindvoerder lichtvaardig heeft besloten voor rechthebbende verweer te voeren in de door Menzis tegen haar aangespannen procedure.
In het verzoek van de bewindvoerder is ook opgenomen het verzoek aan de kantonrechter een machtiging te verlenen om het verweer namens rechthebbende specifiek door mr. Van der Heiden te laten voeren. De bewindvoerder miskent daarmee dat een verzoek in laatstbedoelde zin niet op de wet is gebaseerd, zodat een beslissing daarover in voorliggende zaak niet aan de orde kan zijn. De bewindvoerder had derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn verzoek voor zover dit gericht is op het verkrijgen van een machtiging om specifiek mr. Van der Heiden in rechte op te laten treden in de procedure tegen Menzis.
Blijkens de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – kort gezegd – het verzoek afgewezen omdat hij van oordeel is dat de bewindvoerder in staat is zelf de procedure te voeren, zonder inschakeling van een gemachtigde. Bovendien vreest de kantonrechter voor belangenverstrengeling, nu mr. Van der Heiden de partner van de bestuurder van bewindvoerder is. Wat er ook van dit alles zij, hieruit volgt dat de kantonrechter de door de bewindvoerder verzochte machtiging op onjuiste gronden heeft geweigerd. De wet biedt immers niet de mogelijkheid om aan de te verlenen machtiging voorwaarden te verbinden aangaande de wijze waarop de bewindvoerder daarvan gebruik zal maken. Is de machtiging eenmaal verleend, dan staat het de bewindvoerder vrij ervoor te kiezen zelf namens de rechthebbende te procederen dan wel de procedure door een advocaat of een rechtskundig gemachtigde te laten voeren. De vraag of de bewindvoerder zich schuldig zou maken aan belangenverstrengeling is in deze procedure evenmin aan de orde. Dit laat onverlet dat de bewindvoerder ingevolge het bepaalde in artikel 1:445 BW aan de rechthebbende rekening en verantwoording dient af te leggen over het door hem gevoerde bewind, hetgeen dient te geschieden ten overstaan van de kantonrechter. De machtiging vrijwaart de bewindvoerder niet tegen de gevolgen van eventuele fouten die hij maakt bij het voeren van de procedure.
4.2. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
machtigt de bewindvoerder om namens rechthebbende in rechte op te treden tegen de door Menzis tegen rechthebbende ingestelde vordering;
verklaart de bewindvoerder niet-ontvankelijk in haar verzoek voor zover dit ziet op het door specifiek mr. Van der Heiden voeren van verweer tegen de vordering van Menzis;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, H.L.L. Neervoort-Briët en A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van
mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2010.