ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5273

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.045.098-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van onvrijwillige werkloosheid in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Cassidy Davis Europe B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vordering van [ Geïntimeerde ] tot uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst heeft toegewezen. De verzekering betreft een polis die recht geeft op een uitkering bij onvrijwillige werkloosheid. De kern van het geschil is de uitleg van het begrip 'onvrijwillige werkloosheid' zoals opgenomen in de polisvoorwaarden. De rechtbank had vastgesteld dat [ Geïntimeerde ] op 31 augustus 2006 zijn arbeidsovereenkomst met NedCar had beëindigd en dat dit gebeurde in het kader van een collectieve herstructurering. Cassidy Davis Europe betoogde dat [ Geïntimeerde ] vrijwillig had gekozen voor de vertrekregeling en dat er daarom geen recht op uitkering was. Het hof oordeelt dat de omstandigheden waaronder de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden, niet wijzen op vrijwilligheid. Het hof stelt vast dat het initiatief tot beëindiging van de arbeidsrelatie door NedCar is genomen en dat [ Geïntimeerde ] geen andere werkgelegenheid had. De stelling van Cassidy Davis Europe dat [ Geïntimeerde ] een reële kans had om in dienst te blijven, wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Het hof concludeert dat er sprake is van onvrijwillige werkloosheid in de zin van de polis en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Cassidy Davis Europe wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

zaaknummer 200.045.098/01
21 september 2010
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CASSIDY DAVIS EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.T. Spronck te Apeldoorn,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ N ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.H.L. Grinwis te Zoetermeer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante, Cassidy Davis Europe, is bij exploot van 11 september 2009 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, onder kenmerk CV 08-31416 tussen geïntimeerde, [ Geïntimeerde ] , als eiser en Cassidy Davis Europe als gedaagde is gewezen en op 9 juli 2009 uitgesproken, met dagvaarding van [ Geïntimeerde ] voor dit hof.
1.2 Cassidy Davis Europe heeft bij memorie drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [ Geïntimeerde ] alsnog zal afwijzen, met diens veroordeling in de proceskosten van beide instanties.
1.3 [ Geïntimeerde ] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Cassidy Davis Europe in (het hof verstaat:) de kosten van het hoger beroep.
1.4 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 [ Geïntimeerde ] heeft met ingang van 24 december 2004 bij Cassidy Davis Europe een Polis BLG Woonborg afgesloten tegen betaling van een koopsom van € 2.330,=.
4.1.2 Krachtens die polis heeft [ Geïntimeerde ] in geval van onvrijwillige werkloosheid recht op uitkering van de verzekerde woonlast van € 400,= per maand met een maximum van 24 maanden.
4.1.3 De toepasselijke polisvoorwaarden vermelden onder meer:
"25 Begripsomschrijving
Onvrijwillige werkloosheid: de situatie waarin de verzekerde als gevolg van gedwongen ontslag een uitkering ontvangt op grond van de werkloosheidswet wegens het onvrijwillig en niet te verwijten volledig verlies van een betaalde dienstbetrekking (...).
26 Omvang van de dekking
26.1 Een verzekerde die bij het afsluiten van deze rubriek ten minste 6 maanden in loondienst was voor minimaal 16 uren per week en die bij verandering van werkkring nog steeds voldoet aan deze eisen, ontvangt op grond van deze rubriek in geval van werkloosheid een uitkering zoals in de polis vermeld, mits: (...)
26.1.2 sprake is van onvrijwillige werkloosheid die de verzekerde niet te verwijten is;
26.1.3 de verzekerde een uitkering ontvangt krachtens de werkloosheidswet."
4.1.4 Bij schriftelijke overeenkomst van 31 augustus 2006 is de arbeidsovereenkomst tussen [ Geïntimeerde ] en Netherlands Car B.V. (hierna: NedCar) beëindigd per 1 oktober 2006. Aan [ Geïntimeerde ] is een bedrag van € 132.358,59 bruto als schadeloosstelling uitbetaald.
4.1.5 Bij getuigschrift van 30 september 2006 is door NedCar verklaard dat het dienstverband met [ Geïntimeerde ] op verzoek van NedCar is beëindigd wegens een collectieve herstructurering op grond van bedrijfseconomische redenen.
4.1.6 [ Geïntimeerde ] heeft vanaf 1 oktober 2006 tot mei 2007 een uitkering ontvangen krachtens de Werkloosheidswet (hierna: WW).
4.1.7 Bij een op 25 oktober 2006 gedateerd schadeaangifte-formulier werkloosheid heeft [ Geïntimeerde ] verzocht om uitkering van de verzekerde maandelijkse woonlast.
4.1.8 Cassidy Davis Europe heeft dit geweigerd. Daartoe heeft zij zich bij brief van 6 november 2006 beroepen op de door haar veronderstelde vrijwilligheid van het ontslag: “Uit de gegevens blijkt dat u gekozen heeft voor de vrijwillige vertrekregeling bij uw voormalige werkgever NedCar. Er is geen sprake van een ontslagprocedure of onvrijwillig ontslag (...).”
4.1.9 Met ingang van 1 mei 2007 is [ Geïntimeerde ] een eigen bedrijf begonnen.
4.2 In dit geding heeft [ Geïntimeerde ] veroordeling van Cassidy Davis Europe gevorderd tot betaling van de hem zijns inziens op grond van de polisvoorwaarden toekomende uitkering, groot voor hoofdsom € 2.746,67, vermeerderd met kosten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Daartegen komt Cassidy Davis Europe in hoger beroep op onder aanvoering van drie grieven.
4.3 Door middel van de eerste grief betoogt Cassidy Davis Europe dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat in deze zaak van onvrijwillige werkloosheid van [ Geïntimeerde ] sprake zou zijn. Daartoe voert zij aan dat de kantonrechter ten onrechte het begrip "onvrijwillige werkloosheid" in de polis heeft gekoppeld aan (de onvrijwillige werkloosheid in de zin van) de WW, terwijl de "onvrijwillige werkloosheid" in de zin van de polis eerst zal intreden wanneer sprake is van (1) een gedwongen ontslag, op grond waarvan (2) een WW-uitkering wordt ontvangen wegens het (3) onvrijwillig en niet te verwijten verlies van een betaalde dienstbetrekking. Naar de mening van Cassidy Davis Europe is daarvan in deze zaak geen sprake, omdat de gedwongen ontslagen eerst (en dan nog slechts in beperkte mate) vielen per 1 mei 2007, terwijl [ Geïntimeerde ] er zelf voor heeft gekozen de vrijwillige vertrekregeling aan te gaan, waarmee hij overigens van een zeer royale afvloeiingsregeling gebruik kon maken.
4.4 Dit betoog kan niet worden aanvaard. Vast staat dat ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst op 31 augustus 2006 [ Geïntimeerde ] geen andere betrekking had en dat zijn vooruitzichten daarop gezien zijn leeftijd beperkt waren. Onder die omstandigheden kan niet te snel uit zijn gedragingen worden afgeleid dat de beëindiging van zijn arbeidsverhouding vrijwillig is geweest. Integendeel, er dient kritisch te worden bezien of er werkelijk sprake was van vrijwilligheid zijnerzijds. Het enkele feit dat [ Geïntimeerde ] akkoord is gegaan met de hem aangeboden “overeenkomst beëindiging dienstverband” is onvoldoende om een vrijwilligheid zijnerzijds aan te kunnen nemen. Zulks klemt te meer, omdat sinds de wetswijziging van
1 oktober 2006 (Stb. 2006, 303) het begrip "verwijtbaar werkloos" in artikel 24 WW dienovereenkomstig is gewijzigd. Onbestreden staat vast dat het initiatief tot beëindiging van de arbeidsrelatie tussen NedCar en [ Geïntimeerde ] is genomen door NedCar, omdat Daimler Chrysler A.G. op 30 maart 2006 het besluit heeft genomen de productie van de bij Nedcar gebouwde Smart ForFour met ingang van 30 juni 2006 te staken en dat op die grond NedCar een herstructurering heeft doorgevoerd, waarbij de functie van [ Geïntimeerde ] is komen te vervallen. Dat wordt niet anders doordat [ Geïntimeerde ] de ontslagvergoeding heeft geaccepteerd. Aldus beschouwd is van vrijwilligheid aan de kant van [ Geïntimeerde ] geen sprake. Terecht betrok de kantonrechter bij de beoordeling van de vrijwilligheid van de werkloosheid van [ Geïntimeerde ] ook de WW, reeds omdat in de polis blijkens de hiervoor geciteerde artikelen 25 en 26 het recht op uitkering van [ Geïntimeerde ] zowel bij de begripsomschrijving als bij de omvang van de dekking is gekoppeld aan de WW. Een systematische interpretatie van de polis met inachtneming van het Haviltex criterium leidt ertoe dat in de onderhavige zaak sprake is van "onvrijwillige werkloosheid" in de zin van de polis. Cassidy Davis Europe wenst nog haar stelling dat van vrijwillige werkloosheid sprake zou zijn te adstrueren met het betoog "dat [ Geïntimeerde ] een meer dan reële kans had dat hij in dienst kon blijven indien hij niet van de vrijwillige vertrekregeling gebruik maakte," doch zij motiveert die stelling slechts met een verwijzing naar het relatief geringe getal van hen die een gedwongen ontslag kregen. Het hof passeert dit betoog als onvoldoende feitelijk geadstrueerd en onvoldoende gemotiveerd. De eerste grief faalt.
4.5 De tweede grief strekt blijkens haar toelichting ten betoge dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 1 BW met zich zou brengen dat [ Geïntimeerde ] (die de vertrekregeling heeft geaccepteerd) met een schadeloosstelling van € 132.358,59 bruto geen uitkering onder de polis toekomt.
4.6 De grief is tevergeefs voorgesteld. Uit de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid kunnen in het algemeen gewone civiele verbintenissen voortvloeien, die vergelijkbare rechten en bevoegdheden als andere civiele verbintenissen met zich brengen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welke rechtsplicht uit de verzekerings-overeenkomst voor [ Geïntimeerde ] voortvloeit die zou maken dat hem thans geen uitkering onder de polis toekomt. Aangezien aan de voorwaarden voor uitkering is voldaan, heeft hij recht daarop. Zonder nadere toelichting, die ook hier ontbreekt, valt evenmin in te zien, waarom het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer [ Geïntimeerde ] dat recht uitoefent terwijl hij daarnaast een ontslagvergoeding toucheert, zodat ook een eventueel beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zou falen.
4.7 Het eerste deel van de derde grief mist naast de voorgaande zelfstandige betekenis, zodat dat reeds om die reden niet tot de verlangde vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden. Het tweede gedeelte van de derde grief miskent dat [ Geïntimeerde ] onvrijwillig werkloos is geweest van 1 oktober 2006 tot mei 2007, hetgeen betekent: zeven maanden. Mitsdien faalt ook het tweede gedeelte.
5. Slotsom
Alle voorgedragen grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Het hof passeert het zijdens Cassidy Davis Europe gedane bewijsaanbod als te vaag en niet ter zake. Als in het ongelijk gestelde partij dient Cassidy Davis Europe in de kosten van het hoger beroep verwezen te worden.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst Cassidy Davis Europe in de kosten van dit hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [ Geïntimeerde ] begroot op € 262,- aan verschotten en € 894,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, G.C.C. Lewin en E.J.H. Schrage en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2010 door de rolraadsheer.