ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5088

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.211-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van een kind na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een kind, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 23 september 2009 aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vader zou zijn. De moeder verzocht de beschikking te vernietigen en te bepalen dat het kind bij haar zou wonen. De vader daarentegen verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de zitting zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en waren vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De Raad had eerder geadviseerd dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder zou zijn, maar had dit advies ter zitting niet gehandhaafd. Het hof heeft de betrokkenheid van beide ouders bij het welzijn van het kind vastgesteld en de sterke band tussen het kind en de moeder benadrukt. De moeder had de dagelijkse verzorging van het kind op zich genomen tot de tijdelijke plaatsing bij de vader in 2008.

Het hof heeft overwogen dat, hoewel de vader sinds 2008 voor het kind zorgt, het in het belang van het kind is dat hij hoofdzakelijk door zijn moeder wordt verzorgd. De moeder heeft een stabiele situatie gecreëerd en is in staat om de zorg voor het kind op zich te nemen. Het hof heeft geconcludeerd dat de terugplaatsing van het kind bij de moeder niet zo'n grote verstoring van de continuïteit in zijn leven zal zijn dat dit schadelijk zou zijn voor het kind. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder zal zijn, met een omgangsregeling voor de vader.

De omgangsregeling is vastgesteld op één weekend per twee weken en de helft van de schoolvakanties en feestdagen. Het hof heeft benadrukt dat het van groot belang is dat het kind de band met beide ouders kan onderhouden en ontwikkelen. De ouders zijn verzocht om de feitelijke wijziging van de hoofdverblijfplaats in onderling overleg te regelen, met ondersteuning van de gezinsvoogd indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 16 februari 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.046.211/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.J.M. Fens te Hoorn,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.H.H. Nauta te Lelystad.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2. De moeder is op 21 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 september 2009 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 108865 / FA RK 09-200.
1.3. De vader heeft op 1 december 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De moeder heeft op 19 november 2009 en 3 december 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 16 december 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw I. Plooijer namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (hierna: BJZ)
- mevrouw A. Meester, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Alkmaar (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. Uit de relatie tussen partijen is geboren […] [in] 2004 (hierna: [het kind]). De vader heeft [het kind] erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [het kind].
2.2. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar van 4 maart 2008 is [het kind] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien (telkens) verlengd.
2.3. Bij brief van 22 december 2008 heeft BJZ aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven.
2.4. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar van 6 januari 2009 is het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van BJZ van 22 december 2008 vervallen te verklaren op de punten 2, 3 en 4 onder het kopje overwegingen van de aanwijzing, toegewezen. Voor het overige is het verzoek van de moeder afgewezen.
2.5. Bij de stukken bevinden zich:
- een rapport van de Raad van 21 augustus 2009;
- een aan de moeder gerichte brief van mevrouw C. Roose, psychiater bij GGZ Noord Holland – Noord, gedateerd
12 november 2009.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de vader zal zijn.
Voorts is bij de bestreden beschikking bepaald dat de moeder en [het kind] gerechtigd zijn als volgt omgang met elkaar te hebben:
• éénmaal in de veertien dagen een weekend van vrijdag na schooltijd tot zondag 17:00 uur, waarbij de moeder [het kind] op vrijdag uit school haalt en de vader hem op zondag om 17:00 uur bij de moeder ophaalt;
• wekelijks op woensdag van 13:00 uur tot 18:00 uur bij de moeder thuis;
• de helft van de vakanties en feestdagen in overleg met de gezinsvoogd te verdelen.
3.2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
• de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de moeder zal zijn;
• de omgang van de vader en [het kind] als volgt zal plaatsvinden: éénmaal per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 17:00 uur, waarbij de moeder [het kind] op vrijdag brengt en de vader hem op zondag bij de moeder terugbrengt;
• de helft van de schoolvakanties en feestdagen in overleg met de gezinsvoogd te verdelen.
3.3. De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag die thans voor ligt, te weten bij wie van de ouders [het kind] zijn hoofdverblijfplaats dient te hebben, het belang van [het kind] voorop staat.
4.2. De moeder stelt dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [het kind] ten onrechte bij de vader heeft bepaald en dat dit niet in het belang van [het kind] is. Zij voert hiertoe aan dat zij sinds de geboorte van [het kind] en na de verbreking van de relatie van partijen in juni 2005 de dagelijkse verzorging en opvoeding van [het kind] op zich heeft genomen, totdat [het kind] in november 2008 met tussenkomst van BJZ bij de vader is gaan wonen.
De vader betwist de stellingen van de moeder en stelt dat het in het belang van [het kind] is dat zijn verblijfplaats bij de vader is. Voorts stelt de vader dat de moeder psychische problemen heeft, waardoor hij zich zorgen maakt over de opvoedingssituatie van [het kind] bij de moeder.
4.3. De Raad adviseert in het rapport van augustus 2009 de hoofdverblijfplaats van [het kind] te bepalen bij de moeder. Uit het onderzoek is ten aanzien van de ouderschapsmogelijkheden van beide ouders naar voren gekomen dat zowel de vader als de moeder thans goed in staat zijn de zorg en opvoeding van [het kind] op zich te nemen en dat beiden hem in voldoende mate kunnen bieden wat hij nodig heeft. Voordat [het kind] tijdelijk bij de vader geplaatst werd was de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de moeder. De band tussen [het kind] en de moeder is sterk en hecht. [het kind] geniet van de affectie die hij bij de moeder ervaart en lijkt daar veel behoefte aan te hebben. [het kind] geeft aan dat hij bij zijn moeder wil wonen. Ten aanzien van de persoonlijkheidsproblematiek van de moeder merkt de Raad op dat gebleken is dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zij staat open voor hulpverlening en heeft sinds de plaatsing van [het kind] bij zijn vader geen psychotische belevingen meer gehad. Moeder heeft een stevig netwerk waar ze zonodig een beroep op kan doen. De hulpverlening ziet moeder als een betrokken ouder. Haar pedagogische kwaliteiten zijn goed ontwikkeld en ze is in staat [het kind] structuur en duidelijkheid te bieden. De Raad acht het in het belang van [het kind] dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. [het kind] zal de terugplaatsing volgens de Raad goed aankunnen. [het kind] is een veerkrachtig kind.
De Raad heeft het advies uit het rapport ter zitting in hoger beroep niet gehandhaafd en heeft geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, vanwege de verstoring van de continuïteit die toewijzing van het verzoek van de moeder voor [het kind] met zich zal brengen. Daarbij heeft de Raad opgemerkt dat het standpunt dat beide ouders in voldoende mate geschikt zijn om [het kind] op te voeden wordt gehandhaafd.
4.4. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast is komen te staan dat beide ouders zeer betrokken zijn bij [het kind] en zich inzetten voor zijn welzijn. Uit het onder 2.5 genoemd rapport van de Raad komt naar voren dat [het kind] aan beide ouders is gehecht en met beide ouders een affectieve band heeft. In hetzelfde rapport wordt ten aanzien van de moeder geconcludeerd dat zij bekend is met persoonlijkheidsproblematiek en in 2006 en 2007 psychotische belevingen heeft gehad. Uit de onder 2.5 genoemde brief van psychiater Roose blijkt dat de moeder in 2007 een kortdurende psychotische episode heeft gekend naar aanleiding van hoogoplopende spanningen door conflicten met de vader. Thans is de moeder stabiel en is antipsychotische medicatie niet meer nodig, aldus psychiater Roose.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de moeder met betrekking tot haar persoonlijkheidsproblematiek een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat zij - indien noodzakelijk - alle noodzakelijke hulp zal inschakelen en aanvaarden. Voorts is gebleken dat moeder een uitgebreid en stevig netwerk heeft, waarvan zij de nodige ondersteuning mag verwachten. Ook de Raad is in zijn rapport positief over de pedagogische kwaliteiten van de moeder en de huidige beperktheid van haar persoonlijke problematiek.
In het licht van het vorengaande is het hof van oordeel dat beide ouders in staat en toegerust zijn om [het kind] te verzorgen en op te voeden.
4.5. Hiermee rest de vraag of van doorslaggevend belang moet worden geacht of [het kind] in de voor hem thans vertrouwde omgeving moet blijven, dan wel of in het belang van [het kind] anders zou moeten worden beslist. Het hof is van oordeel dat dit laatste het geval is en wel op grond van het navolgende.
De moeder werkt drie dagen per week en kan - zo heeft zij onweersproken aangevoerd - haar arbeidsuren aanpassen aan de schooltijden van [het kind]. Gelet hierop kan worden aangenomen dat, indien de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de moeder wordt bepaald, [het kind] hoofdzakelijk door zijn moeder zal worden verzorgd. Indien daarentegen zou worden bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de vader zou zijn, dan heeft dit tot gevolg dat [het kind] voor een deel aan de zorg van anderen dan de vader zal worden toevertrouwd. De vader werkt immers full time. Hij heeft weliswaar aangevoerd dat hij een aantal dagen per week ‘eerder thuis is dan zijn partner’ maar dat laat onverlet dat de vader en zijn partner een aantal dagen per week zijn aangewezen op opvang door derden. Indien en voor zover de zorg voor [het kind] gedeeltelijk ook ligt bij de partner van de vader geldt dat uitgangspunt behoort te zijn dat [het kind] - indien mogelijk - zoveel mogelijk wordt verzorgd en opgevoed door zijn eigen moeder, hoe liefdevol en zorgzaam zijn stiefmoeder ook voor hem is. Door de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de moeder te bepalen komt de zorg voor [het kind] hoofdzakelijk bij één van de ouders te liggen, hetgeen naar het oordeel van het hof in het belang van [het kind] moet worden geacht.
Het feit dat de vader sinds november 2008 voor [het kind] zorgt en [het kind] gewend is aan het leven bij zijn vader, is niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag wat ten aanzien van [het kind]’s hoofdverblijfplaats het meest in zijn belang is. In tegenstelling tot het advies van de Raad ter zitting, dat overigens in strijd is met het eerder in het rapport gegeven advies, acht het hof het niet aannemelijk dat een terugplaatsing van [het kind] bij de moeder - bij wie [het kind] tot november 2008 hoofdzakelijk gewoond heeft - een zo grote verstoring zal zijn van de continuïteit in zijn leven dat zijn belangen daardoor worden geschaad. Gelet op zijn leeftijd zal een terugplaatsing bij de moeder naar verwachting weliswaar ingrijpend zijn, maar met de juiste begeleiding zal een en ander in goede banen kunnen worden geleid. Gezien de goede band van [het kind] met beide ouders, alsmede het feit dat de moeder een omgangsregeling van [het kind] met de vader niet in de weg zal staan, verwacht het hof dat de wijziging van leefomgeving niet te belastend voor [het kind] zal zijn. Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij haar te bepalen, toewijzen.
Het hof gaat ervan uit dat de ouders de feitelijke wijziging van hoofdverblijfplaats in onderling overleg op een voor [het kind] verstandige wijze zullen laten plaatsvinden, zo nodig met behulp van de gezinsvoogdes.
4.6. De moeder heeft verzocht een omgangsregeling tussen [het kind] en de vader vast te stellen ingeval het hof de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de moeder zou bepalen.
Het hof acht het voor de ontwikkeling van [het kind] van groot belang dat hij, gelet op zijn jonge leeftijd, de band met beide ouders kan onderhouden en ontwikkelen. Het hof onderschrijft het standpunt van de Raad in zijn raadsrapport dat [het kind] vooralsnog belang heeft bij een omgangsregeling met zijn vader van één weekend per twee weken van vrijdag na schooltijd tot zondagmiddag 17.00 uur. In het kader van de overdracht van [het kind] tussen de ouders bepaalt het hof dat de vader [het kind] op vrijdag van school ophaalt en de moeder [het kind] op zondagmiddag 17.00 uur bij de vader ophaalt.
Ten aanzien van de vakanties en de feestdagen is het hof van oordeel dat het in het belang van [het kind] is dat hij in zijn schoolvakanties en tijdens de feestdagen evenveel tijd doorbrengt bij de vader als bij de moeder. Het hof gaat ervan uit dat partijen de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg kunnen regelen.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de moeder zal zijn;
stelt de omgangsregeling tussen de vader en [het kind] als volgt vast:
• de vader en [het kind] zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben éénmaal per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader [het kind] op vrijdag ophaalt van school en de moeder [het kind] op zondag 17.00 uur ophaalt bij de vader;
• de vader en [het kind] zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben tijdens de helft van de schoolvakanties en feestdagen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M. Wigleven en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2010.