ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5006

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.905/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging en incidentele vordering tot treffen provisionele voorziening in verband met voorwaarde waaronder beslagverlof is verleend

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar, waarin [geïntimeerde] als eiseres werd aangemerkt. De zaak betreft een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. De vordering is ingesteld door [appellant] op 5 juli 2010, na een eerdere uitspraak van de kantonrechter die [appellant] aansprakelijk stelde voor een ontslagvergoeding aan [geïntimeerde]. De vordering van [geïntimeerde] was toegewezen, maar [appellant] heeft het bedrag dat hij moest betalen, overgemaakt aan een derde partij en daarop beslag laten leggen. De voorzieningenrechter had als voorwaarde gesteld dat er een provisionele voorziening moest worden aangevraagd in het hoger beroep.

Tijdens de behandeling van de incidentele vordering op 21 oktober 2010, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat schorsing van de tenuitvoerlegging alleen kan plaatsvinden in gevallen van misbruik van de executiebevoegdheid. Het hof oordeelt dat [appellant] in zijn exploot geen voldoende argumenten heeft aangedragen voor een kennelijke misslag van de eerste rechter of een noodtoestand die de schorsing zou rechtvaardigen.

De incidentele vordering van [appellant] is afgewezen, en de beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 7 december 2010 voor het indienen van grieven, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010 door de rechters van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [A],
APPELLANT, EISER IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. G.P. Poiesz te Beverwijk,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [B],
GEÏNTIMEERDE, VERWEERSTER IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. M.A. Rensen te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 5 juli 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar, onder
zaak-/rolnummer 110607 / HA ZA 09-450 uitgesproken op 12 mei 2010, en gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseresse en [appellant] als gedaagde.
Bij exploot van 3 augustus 2010 heeft [appellant] [geïntimeerde] opgeroepen ter zake van een aanvullende eis betreffende een provisionele voorziening, die het hof opvat als een incidentele vordering, ertoe strekkende dat het hof, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis zal schorsen totdat op het door [appellant] ingestelde appel zal zijn beslist, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
[geïntimeerde] heeft in het incident geantwoord, met conclusie tot afwijzing van de incidentele vordering, en veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
Partijen hebben de zaak in het incident op 21 oktober 2010 door hun bovengenoemde advocaten doen bepleiten, wederzijds aan de hand van pleitnotities. Bij die gelegenheid heeft [appellant] nog een productie in het geding ¬ge¬bracht.
Vervolgens is in het incident arrest gevraagd.
2. Beoordeling in het incident
2.1 In de hoofdzaak gaat het om bestuurdersaansprakelijkheid van [appellant] voor de omstandigheid dat een door hem gecontroleerde vennootschap een vordering van [geïntimeerde] niet voldoet. [appellant] is bestuurder/volledig aandeelhouder van A.R. Trading Beheer B.V., welke vennootschap bestuurder/volledig aandeelhouder is van enkele andere vennootschappen, waaronder A.R. Collection B.V. (hierna: A.R. Collection). Bij uitspraak van de kantonrechter van 22 februari 2007 (verbeterd op 22 maart 2007) is een arbeidsovereenkomst tussen A.R. Collection en [geïntimeerde] ontbonden, met veroordeling van A.R. Collection tot betaling aan [geïntimeerde] van een ontslagvergoeding ten bedrage van € 51.200,= bruto.
2.2 Nadat [geïntimeerde] tevergeefs had getracht de haar toegekende ontslagvergoeding bij A.R. Collection te innen, heeft zij [appellant] aansprakelijk gesteld voor de betaling van dat bedrag met rente en kosten. Die vordering is in het thans bestreden vonnis toegewezen. Vervolgens heeft [appellant] het bedrag dat hij ingevolge dit vonnis aan [geïntimeerde] moet betalen (€ 54.793,26) overgemaakt aan de Stichting Derdengelden Rensen Advocaten. Op dezelfde dag, 20 juli 2010, heeft [appellant] onder deze Stichting derdenbeslag laten leggen. In het rekest waarmee [appellant] toestemming voor het leggen van dit beslag verzocht, is onder meer gesteld dat [geïntimeerde] geen zekerheid wenst te stellen voor het geval haar vordering in het door [appellant] ingestelde hoger beroep alsnog wordt afgewezen. De voorzieningenrechter heeft aan zijn verlof voor de beslaglegging de voorwaarde verbonden dat bij het instellen van de eis in de hoofdzaak (het hof begrijpt: het instellen van appel) tevens “een provisionele voorziening aanhangig gemaakt dient te worden omtrent de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 12 mei 2010 van deze rechtbank”.
2.3 Bij beoordeling van de incidentele vordering die [appellant] in verband met deze door de voorzieningenrechter gestelde voorwaarde instelt, neemt het hof als uitgangspunt dat schorsing van de tenuitvoerlegging van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis beperkt moet blijven tot de gevallen waarin die tenuitvoerlegging neerkomt op misbruik van de executiebevoegdheid, hierin gelegen dat de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruik van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis bij degene ten laste van wie ten uitvoer wordt gelegd een noodtoestand zal doen ontstaan. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.4 In het exploot waarmee [appellant] dit incident heeft geopend is in het geheel niets gesteld met betrekking tot hetzij een kennelijke misslag van de eerste rechter, hetzij een uit nieuwe feiten voortvloeiende noodtoestand. Hetgeen door [appellant] bij pleidooi naar voren is gebracht, in zijn pleitnotities vermeld bij 2.1 onder “Ad 1”, “Ad 2” en “Ad 3” (met verwijzing naar de producties bij de – in de hoofdzaak nog te nemen en in dit incident bij pleidooi als productie overgelegde – memorie van grieven), vormt geen toereikende aanduiding van (een) kennelijke misslag(en) waarop de bestreden uitspraak steunt.
2.5 Voor zover uit de incidentele vordering moet worden begrepen dat [appellant] veronderstelt dat reeds het bestaan van een restitutierisico voldoende is om de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te schorsen, volgt uit de bovenstaande overwegingen dat die veronderstelling onjuist is. De incidentele vordering moet worden afgewezen. De beslissing ten aanzien van de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot de einduitspraak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 december 2010 voor grieven;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. C.C.W. Lange, mr. J. Wortel en mr. C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2010.