GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.070.694
(zaaknummer rechtbank 282969 / JE RK 10-516)
beschikking van de familiekamer van 12 oktober 2010
[verzoekers],
wonende op een geheim adres,
verzoekers in hoger beroep, tezamen te noemen “de pleegouders”,
advocaat: mr. A.M.C.J. Klostermann te Utrecht,
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering als gevolmachtigde van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “LJ&R”,
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen “BJZ”,
[belanghebbenden],
beiden wonende te [woonplaats],
belanghebbenden in hoger beroep,
verder te noemen “de moeder” respectievelijk “de vader”, tezamen te noemen “de ouders”,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
belanghebbende in hoger beroep, verder te noemen “de raad”.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Op 10 augustus 2010 heeft het hof een tussenbeschikking gegeven waarbij vragen zijn gesteld aan de raad.
1.2 Ter griffie van het hof zijn ingekomen:
- een faxbericht van de raad van 24 augustus 2010;
- een faxbericht van de raad van 22 september 2010 met als bijlagen een briefrapport van de raad van 22 september 2010 en een brief van het Ambulatorium persoonlijkheidsproblematiek Altrecht van 16 september 2010;
- een faxbericht van BJZ van 24 september 2010 met een bijlage.
1.3 De mondelinge behandeling is op 27 september 2010 voortgezet. De pleegouders zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun advocaat, die ter zitting het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota. Namens LJ&R zijn verschenen [A.], jurist, [B.], gedragsdeskundige, en [C.], werkbegeleidster. De ouders zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is [D.] verschenen. Namens De Rading (de pleegzorginstantie, hierna: De Rading) en namens BJZ is niemand verschenen.
1.4 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Van Stralen namens de ouders een brief van 27 september 2010 van het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag overgelegd.
2. De motivering van de beslissing
2.1 Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 10 augustus 2010.
2.2 In de hiervoor genoemde beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de opvoedkundige kwaliteiten van de ouders, waarbij beoordeeld diende te worden of de ouders thans in staat zijn [het kind] een veilig opvoedkundig klimaat te bieden. Daarbij diende te worden ingegaan op de vraag wat er bij de ouders ten opzichte van de situatie ten tijde van de uithuisplaatsing in 2008 was gewijzigd en te worden aangegeven hoe de raad [het kind]’s veiligheidssituatie bij een terugplaatsing inschatte.
2.3 In het onder 1.2 genoemde briefrapport van 22 september 2010 heeft de raad gesteld dat de opvoedkundige kwaliteiten van de ouders, waarbij er voor [het kind] een veilig opvoedkundig klimaat geboden moet worden, voldoende zijn. Er is bij de ouders veel veranderd ten opzichte van de uithuisplaatsing in 2008. De veiligheidssituatie bij terugplaatsing wordt op basis van onder andere de risicotaxatie als voldoende ingeschat. De raad acht het daarbij wel noodzakelijk dat de gezinsvoogd de hulpverlening blijft coördineren en dat vader zich aanmeldt voor een training agressieregulatie bij de Waag. De gezinsvoogd dient hierop toe te zien. Op het moment dat de vader zich heeft aangemeld en er een intake heeft plaatsgevonden, kan er worden gestart met de terugplaatsing van [het kind]. Een terugplaatsing is in het ontwikkelingsbelang van [het kind]. Hij dient gefaseerd teruggeplaatst te worden, zodat hij kan wennen aan de nieuwe situatie en afscheid kan nemen van de oude. Op deze manier komt er voor alle belanghebbenden duidelijkheid, aldus de raad.
2.4 De pleegouders hebben zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat ze nog steeds zorgen hebben ten aanzien van de terugplaatsing omdat uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder kampt met ernstige psychische problemen en afhankelijk is van medicijnen en therapie, terwijl niet is gebleken dat [het kind]’s vader enigerlei behandeling heeft ondergaan voor de agressieproblemen die hij in het verleden heeft laten zien. Voorts zijn er financiële problemen. [het kind] is nog steeds een kwetsbaar kind dat vraagt om veel opvoedkundige kwaliteiten en de pleegouders vrezen dat de ouders nog steeds niet in staat zijn [het kind] een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden, dat beantwoordt aan zijn specifieke wensen.
2.5 In de faxbrief van 24 september 2010 heeft BJZ vergelijkbare zorgen geuit.
2.6 LJ&R heeft zich op het standpunt gesteld dat [het kind] er groot belang bij heeft dat hij opgroeit bij zijn ouders. De ouders hebben sinds de uithuisplaatsing een duidelijke vooruitgang laten zien, hetgeen ook blijkt uit het feit dat [kind 2] zonder noemenswaardige problemen alweer geruime tijd thuis woont. De relatie van de ouders is stabiel, zij zijn leerbaar en zij hebben inzet getoond. Ze houden het ook al lange tijd vol. Zelfs toen de terugplaatsing werd stopgezet hebben zij zich daartegen niet verzet, maar meegewerkt. Daarnaast is er voldoende hulpverlening; de ouders worden begeleid vanuit Timon en [het kind] zal een MKD gaan bezoeken. Het MKD zal op den duur waarschijnlijk de begeleiding van de ouders door Timon kunnen overnemen. De risicofactoren die er zijn, worden volgens LJ&R in een zodanig ruime mate gecompenseerd dat terugplaatsing verantwoord is.
2.7 Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt dient te zijn dat [het kind] er een groot belang bij heeft dat hij kan opgroeien bij zijn biologische ouders (vgl. EHRM, Olsson v. Zweden (no. 1) A 130 (1988), rov. 81), nu een uithuisplaatsing in beginsel tijdelijk is en erop gericht dient te zijn het kind en zijn ouders te herenigen. Ter beoordeling staat dan ook niet - zoals de pleegouders hebben aangevoerd - waar [het kind] in pedagogisch en materieel opzicht het beste af is. De vraag is wel of de situatie bij de ouders inmiddels zodanig is gewijzigd dat een terugplaatsing verantwoord is.
2.8 Het hof stelt vast dat er enige risicofactoren zijn. Uit het briefrapport van de raad en de informatie van Altrecht blijkt dat de moeder lijdt aan een recidiverende depressieve stoornis en dat er bij haar een borderline persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld. Zij is afhankelijk van therapie en medicijnen. Dat gaat op dit moment weliswaar goed - er is thans blijkbaar geen sprake van een depressie - maar nu er sprake is van een recidiverende stoornis en een persoonlijkheidsstoornis moet er rekening mee worden gehouden dat de moeder op enig moment weer te kampen krijgt met psychische problemen. Verder is gebleken dat de vader geen agressieregulatietraining heeft gevolgd, terwijl dat op grond van de voorgeschiedenis wel aangewezen lijkt. Ook de raad is blijkbaar die mening toegedaan. Tot slot zijn er financiële problemen. Ter zitting hebben de ouders desgevraagd verklaard dat zij schulden hebben van ongeveer € 60.000,-. Thans zijn zij bezig met een aanvraag om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van de WSNP.
2.9 Er zijn dus verschillende factoren aanwezig die maken dat de ouders onder druk kunnen komen te staan, nog afgezien van het feit dat [het kind], zoals volgt uit hetgeen in de tussenbeschikking van 10 augustus 2010 is overwogen onder 4.9 e.v. een kind is dat bijzondere pedagogische kwaliteiten van zijn opvoeders vergt. Aannemelijk is dat de moeder op dit moment alles doet dat redelijkerwijs van haar verlangd kan worden om [het kind] een goed opvoedingsklimaat te bieden. Dat neemt niet weg dat er rekening mee moet worden gehouden dat zij in situaties van grote druk zal kunnen bezwijken. Dat betekent dat dan de verantwoording voor de opvoeding van [het kind] geheel bij de vader zal komen te liggen. Het probleem is dat ten aanzien van de vader bij de huidige stand van zaken niet zonder meer kan worden aangenomen dat hij dit dan aan zal kunnen. Uit het verleden is genoegzaam gebleken dat hij zijn toevlucht kan zoeken in agressieve uitbarstingen. Ook betrekkelijk recent zijn er op dit gebied nog problemen geweest, getuige het voorval waarbij [kind 2] de politie heeft gebeld en het incident met de schuldhulpverlener. De inzet van hulpverlening in de vorm van begeleiding door Timon en het MKD zal dit risico niet wegnemen; die hulpverlening zal immers met name erop gericht zijn dat de ouders inzicht krijgen in de problematiek van [het kind] (zoals drs. [E.] ook heeft voorgesteld), maar zal niet gericht zijn op hun eigen problemen. Ook anderszins is niet gebleken dat dit risico inmiddels is weggenomen. Het hof acht het daarom van het grootste belang dat alvorens tot terugplaatsing van [het kind] wordt overgegaan, de vader een agressieregulatietraining daadwerkelijk afrondt. Wanneer aan de vader alleen de eis wordt gesteld dat hij zich aanmeldt voor een dergelijke training bij De Waag en er een intake heeft plaatsgevonden, zoals de raad heeft voorgesteld, zijn er naar het oordeel van het hof - ook gelet op de conclusie van drs. [E.] dat een terugplaatsing alleen kan nadat de ouders met succes hebben gewerkt aan hun eigen problematiek - onvoldoende waarborgen dat de terugplaatsing van [het kind] goed zal gaan.
2.10 Ter zitting is verder aan de orde geweest hoeveel dagen [het kind] naar het MKD zal gaan als hij weer bij zijn ouders woont. In zijn briefrapport heeft de raad geadviseerd dat dit vijf dagen per week dient te zijn. Eerder in de procedure is sprake geweest van drie dagen. Nu de raad ter mondelinge behandeling desgevraagd geen verklaring kon geven voor dit verschil, zal het hof beslissen als na te melden.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat tot terugplaatsing van [het kind] kan worden overgegaan indien de vader een agressieregulatietraining heeft afgerond en voor [het kind] een plaatsing voor vijf dagen per week op een MKD is geregeld, dan wel drie dagen indien hiermee in de visie van het MKD kan worden volstaan. Nu de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] op 14 oktober 2010 afloopt, gaat het hof ervan uit dat LJ&R een verlenging van die machtiging zal aanvragen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep,
bepaalt dat LJ&R pas tot terugplaatsing van [het kind] bij zijn ouders kan overgaan nadat zijn vader een agressieregulatietraining heeft afgerond en voor [het kind] een plaatsing van vijf dan wel - indien hiermee in de visie van het MKD kan worden volstaan - drie dagen per week op een MKD is geregeld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking, gegeven door mrs. M.A.M. Vaessen, M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn en B.M. Mens, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2010.