ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.179/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep bij niet-tijdige indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, handelende onder de naam Israëlische Grillroom 'Hava Nagilla', was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2010. De rechtbank had in kort geding uitspraak gedaan, en de appellant had de geïntimeerde gedagvaard voor het hof. Bij rolbeslissing van 15 september 2010 werd de appellant in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat het exploot van dagvaarding in hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn van vier weken was uitgebracht, zoals voorgeschreven in artikel 339 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant stelde dat hij pas op 11 augustus 2010 van het vonnis op de hoogte was, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheid niet voldoende was om de overschrijding van de termijn verschoonbaar te achten. Het hof benadrukte het belang van duidelijkheid over de termijnen voor het instellen van hoger beroep en dat er strikt aan deze termijnen moet worden gehouden.

Uiteindelijk verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep en legde de proceskosten van het hoger beroep ten laste van de appellant, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De kosten werden begroot op € 263,- voor verschotten en € 894,- voor het salaris van de advocaat, te betalen aan de griffier van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellant],
handelende onder de naam
ISRAËLISCHE GRILLROOM ’HAVA NAGILLA’,
wonend te Amsterdam,
APPELLANT,
advocaat: mr. L.C. Kranendonk, te Amsterdam,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te Amstelveen,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.L. Cohen, te Amstelveen.
1. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 26 augustus 2010 is appellant in hoger beroep gekomen van een vonnis van de ¬rechtbank Amsterdam van 7 juli 2010, in deze zaak onder num¬mer KK 10-646 tussen partijen in kort geding gewezen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
Bij rolbeslissing van 15 september 2010 is appellant in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.
Appellant heeft een akte genomen.
Geïntimeerde heeft bij akte geantwoord.
Arrest is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Het exploot van dagvaarding in hoger beroep is niet uitgebracht binnen de in artikel 339 lid 2 Rv voorgeschreven beroepstermijn van vier weken. Dat brengt mee dat appellant niet kan worden ontvangen in het hoger beroep. De door appellant gestelde omstandigheid dat hij eerst op 11 augustus 2010 met het vonnis bekend is geworden, brengt daarin geen verandering. Vaste rechtspraak is dat in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie aanvangt en eindigt, duidelijkheid dient te bestaan en dat strikt de hand moet worden gehouden aan de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel (HR 24 april 2009, LJN BH3192). Er is onvoldoende zwaarwegende grond om in dit geval de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar te achten, mede in aanmerking genomen dat onvoldoende is gesteld of gebleken om aan te nemen dat appellant niet eerder van het vonnis kennis had kunnen nemen en, zo dit het geval was, hij bovendien niet onverwijld na 11 augustus 2010 – immers eerst op 26 augustus 2010 – hoger beroep heeft ingesteld.
2.2 De kosten van het hoger beroep komen ten laste van appellant omdat hij is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwijst appellant in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van geïntimeerde gevallen, op € 263,- voor verschotten en op
€ 894,- voor salaris van de advocaat, op de voet van artikel 243 Rv te betalen aan de griffier van dit hof.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 november 2010.