ECLI:NL:GHAMS:2010:BO3345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006038-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsuitsluiting bij aanhouding op basis van CIE-informatie zonder aanvullend bewijs

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de aanhouding van de verdachte op basis van CIE-informatie. De verdachte werd op 7 september 2009 aangehouden op Schiphol, nadat er informatie was ontvangen dat zij vermoedelijk in het bezit was van verdovende middelen. De informatie was afkomstig van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de Koninklijke Marechaussee, maar de betrouwbaarheid van deze informatie kon niet worden beoordeeld. Tijdens de aanhouding en het daaropvolgende onderzoek aan haar bagage en kleding werd geen belastend materiaal aangetroffen. De verdachte werd in verzekering gesteld zonder dat er ander bewijs was verzameld.

Het hof oordeelt dat de aanhouding en de daaropvolgende toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen een ernstige inbreuk vormen op de procesorde. De verdachte had recht op consultatie van een advocaat voordat zij werd verhoord, maar dit recht werd niet gerespecteerd. Het hof concludeert dat de CIE-informatie op zichzelf niet voldoende was voor een redelijk vermoeden van schuld aan de invoer van verdovende middelen. De aanhouding was derhalve onrechtmatig, wat leidt tot bewijsuitsluiting van de bekentenis van de verdachte en andere verkregen bewijsstukken.

Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar met een andere motivering. De verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de aanhouding en het daaropvolgende bewijs onrechtmatig waren. Het hof benadrukt het belang van een behoorlijke procesorde en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

parketnummer: 23-006038-09
datum uitspraak: 27 oktober 2010
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 17 november 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-801287-09 tegen
[verdachte],
geboren te op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 november 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 07 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bevestigen met verbetering van de gronden.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging wegens het feit dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, nu de verdachte bovendien bij haar eerste verhoor door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) geen afstand heeft gedaan van haar recht op voorafgaande consultatie van een advocaat.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft bij gelegenheid van het verhoor voorafgaand aan haar inverzekeringstelling verklaard gebruik te willen maken van haar recht op consultatie van een advocaat vóórdat dit verhoor plaats zou vinden, terwijl niet blijkt dat haar daartoe de gelegenheid is gegeven. In aanmerking genomen dat zij toen slechts zeer kort is gehoord en geen voor haarzelf belastende verklaring heeft afgelegd, kan niet worden gezegd dat met dit verzuim ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming tekort is gedaan aan verdachtes recht op een eerlijk proces. Dat oordeel wordt niet anders indien de omstandigheden van verdachtes aanhouding - waarop het hof hierna zal ingaan - mede in overweging worden genomen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Vrijspraak
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het haar ten laste gelegde op de grond dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, hetgeen tot uitsluiting van het vergaarde bewijs dient te leiden. Het hof kan zich verenigen met de gegeven vrijspraak, maar legt daaraan een gedeeltelijk andere motivering ten grondslag.
De stukken van het geding houden het volgende in:
Het onderhavige onderzoek is gestart naar aanleiding van CIE-informatie over de verdachte. Het desbetreffende CIE-proces-verbaal van 7 september 2009 van het hoofd van de CIE van de KMAR houdt dienaangaande het volgende in:
“Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Koninklijke Marechaussee is in de maand september 2009 via een informant de navolgende informatie binnengekomen:
‘Op 07 september 2009 een persoon genaamd [verdachte] vanuit de Dominicaanse Republiek aankomt met [vluchtnummer] op de luchthaven Schiphol. [verdachte] is vermoedelijk in het bezit van verdovende middelen’.
Voorts verklaar ik, alvorens bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel te hebben gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt, dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat de verstrekte informatie niet is te beoordelen.
Eerdergenoemde informatie is door mij op 07 september 2009 ter beschikking gesteld aan Teamleider Schipholteam, ter operationele afhandeling.”
Naar aanleiding van deze CIE-informatie is de verdachte op 7 september 2009 om 10.08 uur buiten heterdaad aangehouden op bevel van de officier van justitie. Haar bagage is onderzocht, waarbij niets ter zake doend werd aangetroffen. Ook het onderzoek aan haar kleding - dat werd verricht op grond van artikel 56, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering - leverde niets relevants op. De resultaten van de bodyscan, die de verdachte vrijwillig onderging om 11.15 uur, waren volgens de betrokken radioloog niet te beoordelen. De verdachte is die dag om 13.15 uur in verzekering gesteld. In de periode van 7 tot en met 10 september zou zij 99 bollen met cocaïne hebben “geproduceerd”. Op 10 september 2009 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd; op dezelfde dag is haar bewaring gelast door de rechter-commissaris.
Het hof constateert dat ten tijde van verdachtes aanhouding, het onderzoek van haar bagage en aan haar kleding en de inverzekeringstelling geen ander belastend materiaal voorhanden was dan de hiervoor vermelde CIE-informatie. Nu deze slechts inhield dat de verdachte vermoedelijk in het bezit was van verdovende middelen en de betrouwbaarheid van de informatie niet kon worden beoordeeld, mocht voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld aan de invoer van verdovende middelen niet worden volstaan met deze informatie. Door de KMAR is echter (op bevel van de officier van justitie) zonder meer overgegaan tot aanhouding van de verdachte en de toepassing van andere strafvorderlijke dwangmiddelen, terwijl de verdachte in verzekering is gesteld zonder dat het voorafgaande onderzoek ook maar enige resultaat had opgeleverd. De beschikbare CIE-informatie mocht slechts aanleiding geven tot extra alertheid en kon ten aanzien van de verdachte bijvoorbeeld tot toepassing van de zogeheten ‘slikkerscriteria’ leiden bij de grenscontrole.
Onder de hiervoor vastgestelde omstandigheden vormt toepassing van de onderhavige dwangmiddelen naar het oordeel van het hof een ernstige inbreuk op belangrijke strafvorderlijke voorschriften. De verdachte is op ontoereikende gronden haar vrijheid ontnomen, terwijl tevens inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar persoonlijke levenssfeer. Het hof acht deze inbreuken van dien aard dat het verkregen bewijs - waaronder de bekentenis van de verdachte moet worden begrepen - van het bewijs moet worden uitgesloten, hetgeen tot vrijspraak leidt.
Beslissing
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met verbetering van de gronden.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.E. de Winter en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. D. Hwang, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2010.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.