ECLI:NL:GHAMS:2010:BO2038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.039- 01 en 200.056.653-01 SKG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verhaalsbeslagen en leveranties in geschil tussen bloemenimporteur en bloementeler

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, zijn appellanten [A] FLOWERS KENYA LTD en twee andere partijen in hoger beroep gekomen van vonnissen van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft geschillen over de afdracht van veilingopbrengsten door de bloemenimporteur [G] aan de bloementeler [A]. De voorzieningenrechter had eerder verhaalsbeslagen opgeheven en [A] veroordeeld om de leveranties aan [G] te hervatten. Appellanten betwisten de rechtmatigheid van deze beslissingen en stellen dat [G] jarenlang onterecht kosten heeft ingehouden op de veilingopbrengsten. Het hof heeft de feiten uit eerdere vonnissen als uitgangspunt genomen en de grieven van beide partijen beoordeeld. Het hof oordeelt dat de bewijslast voor de afspraken over de kosten bij [G] ligt en dat de vordering van [A] tot schadevergoeding niet summierlijk ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter had de verhaalsbeslagen op onroerende zaken van [G] gehandhaafd, maar de derdenbeslagen opgeheven. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de voorzieningenrechter, maar vernietigt de veroordeling tot hervatting van de leveranties aan [G]. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof wijst ook het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in zaaknummer 200.042.039/01 van:
1. de vennootschap naar buitenlands recht,
[A] FLOWERS KENYA LTD,
gevestigd te Nairobi (Kenia),
2. [APPELLANTE 2],
wonende te Naivasha (Kenia),
3. [APPELLANT 3],
wonende te Naivasha (Kenia),
APPELLANTEN in het principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDEN in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.W.M. Steenbergen te Sassenheim,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [G] B.V.,
gevestigd te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer,
2. [GEÏNTIMEERDE 2],
wonende te Noordwijk,
3. [GEÏNTIMEERDE 3],
wonende te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer,
GEÏNTIMEERDEN in het principaal hoger beroep,
APPELLANTEN in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.M. Reijnen te Amsterdam,
en in zaaknummer 200.056.653/01 van:
1. de vennootschap naar buitenlands recht,
[A] FLOWERS KENYA LTD,
gevestigd te Nairobi (Kenia),
2. [APPELLANTE 2],
wonende te Naivasha (Kenia),
3. [APPELLANT 3],
wonende te Naivasha (Kenia),
APPELLANTEN,
advocaat: mr. P.W.M. Steenbergen te Sassenheim,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V.,
gevestigd te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.J. de Jong te Leiden.
De partijen worden hierna als volgt aangeduid:
Appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden, zullen hierna in beide zaken gezamenlijk [A] c.s. worden genoemd. Appellante onder 1 zal afzonderlijk als [A] worden aangeduid en appellanten onder 2 en 3 gezamenlijk als [appellante 2] c.s.
Geïntimeerden onder 1 tot en met 3, tevens incidenteel appellanten, in zaak nummer 200.042.039/01 zullen gezamenlijk als [G] c.s. worden aangeduid en ieder afzonderlijk als [G], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3].
Geïntimeerde in zaak nummer 200.056.653/01 zal [X] worden genoemd.
1. Het geding in hoger beroep in beide zaken
Bij exploten van dagvaarding van 20 augustus 2009 zijn [A] c.s. in hoger beroep gekomen van de vonnissen die de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam op 28 juli 2009, 6 augustus 2009 en 14 augustus 2009 onder zaak/rolnummer 433510/ KG ZA 09 1524 heeft gewezen in het kort geding tussen [G] c.s. als eisers in conventie tevens verweerders in reconventie en [A] c.s. als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie (zaak nummer 200.042.039/01) en van de vonnissen die de voorzieningenrechter op 28 juli 2009 en 6 augustus 2009 onder zaak/rolnummer 433629/ KG ZA 09 1533 heeft gewezen tussen [X] als eiseres en [A] c.s. als gedaagden (zaak nummer 200.056.653/01). De (identieke) appeldagvaardingen bevatten de grieven in beide zaken.
[A] c.s. hebben in beide zaken overeenkomstig de appeldagvaardingen negen grieven voorgesteld, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de vorderingen van [G] c.s. en van [X] af zal wijzen, met veroordeling van [G] c.s. en [X] (hoofdelijk) in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder begrepen de beslagkosten.
[G] c.s. respectievelijk [X] hebben bij afzonderlijke memories de grieven bestreden, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen en [A] c.s. (hoofdelijk) zal veroordelen in de kosten gevallen op het hoger beroep. [G] c.s. hebben in zaak nummer 200.042.039/01 hunnerzijds incidenteel hoger beroep ingesteld, twee grieven voorgesteld en geconcludeerd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep gedeeltelijk zal vernietigen en alsnog hun vorderingen volledig zal toewijzen, met veroordeling van [A] c.s.(hoofdelijk) in de kosten het incidenteel hoger beroep.
Vervolgens hebben [A] c.s. in zaak nummer 200.042.039/01 in het incidenteel hoger beroep geantwoord en geconcludeerd dat het hof de grieven in het incidenteel hoger beroep zal verwerpen en [G] c.s. zal veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen in beide zaken arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven in beide zaken
Voor de principale grieven in beide zaken verwijst het hof naar de appeldagvaardingen, voor de incidentele grieven in zaak nummer 200.042.039/01 naar de memorie van [G] c.s.
3. Feiten in beide zaken
De voorzieningenrechter heeft in de zaak met zaak/rolnummer 433510/ KG ZA 09 1524 in het vonnis van 6 augustus 2009 onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof in zaak nummer 200.042.039/01 van die feiten zal uitgaan.
De voorzieningenrechter heeft in de zaak met zaak/rolnummer 433629/ KG ZA 09 1533 in het vonnis van eveneens 6 augustus 2009 onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof in zaak nummer 200.056.653/01 van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling in beide zaken
4.1. [G] is een in Nederland gevestigde bloemenimporteur. [Geïntimeerde 2] is bestuurder en (middellijk) aandeelhouder van [G]. [Geïntimeerde 3] is procuratiehouder en (middellijk) aandeelhouder van [G]. [A] is een in Kenia gevestigde bloementeler. [Geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] houden tezamen (middellijk) 2098 van de 4200 geplaatste gewone aandelen in [A], [appellante 2] c.s. houden eveneens 2098 van de 4200 aandelen in [A]. [G] is houdster van 15.000 preferente aandelen met een nominale waarde van € 1.670.000,- in [A]. [G] heeft daarnaast leningen aan [A] verstrekt. Het bestuur van [A] bestaat uit [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als “non-executive directors” en [appellante 2] c.s. als “executive directors”. [Geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en [appellante 2] c.s. hebben op 18 oktober 2006 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waarin de afspraak is opgenomen dat [G] op exclusieve basis alle door [A] geproduceerde bloemen zal afnemen en verhandelen. De aandeelhoudersovereenkomst bevat het volgende arbitrale beding: “All disputes arising in connection with this Agreement, or further contracts resulting therefrom, shall be finally settled by arbitration in the Netherlands, but in accordance with Kenyan law.” Er is geen schriftelijke distributieovereenkomst tussen [G] en [A]. Partijen doen al sinds 1992 zaken met elkaar en tussen hen gold de afspraak dat bij verkoop via de bloemenveilingen [G] een commissie van 17% over de verkoopopbrengst ontving en bij directe verkoop een commissie van 8%. [X] is een in Nederland gevestigde bloemenhandelaar, waarin Gebrs. [Y] B.V., een te Rijnsburg gevestigde bloemenhandelaar (hierna: “[Y]”), voor 50% aandeelhoudster is en [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ieder (middellijk) een minderheidsbelang hebben. Tot medio 2009 hebben [G] en [Y] tezamen de directie over [X] gevoerd. [X] was voor [G] de (exclusieve) tussenschakel voor de directe verkoop van de door [A] geproduceerde bloemen.
4.2. Tussen partijen zijn in de loop van 2009 geschillen gerezen over de door [G] sedert juli 1999 aan [A] afgedragen veilingopbrengsten. Volgens [A] c.s. heeft [G] jarenlang ten onrechte 1 á 3 cent per steel te weinig afgedragen, zonder dat dit uit de afrekeningen bleek. Voorts zouden de opbrengsten van de directe verkopen zijn “afgeroomd” door deze te leiden via een aan [G] gelieerde tussenpersoon, [X]. [A] c.s. hebben bij brieven van hun advocaat van 14 juli 2009 de aandeelhoudersovereenkomst en alle overige daarmee samenhangende overeenkomsten ontbonden en hebben ieder van [G] c.s. en [X] aansprakelijk gesteld. [A] heeft de bloemenleveranties aan [G] met onmiddellijke ingang gestaakt. [A] c.s. hebben conservatoire verhaalsbeslagen gelegd ten laste van ieder van [G] c.s. en van [X] tot zekerheid voor verhaal van hun vordering tot schadevergoeding (door [A] c.s. voorlopig begroot op € 7.500.000,-), alsmede conservatoire bewijsbeslagen.
4.3. [G] c.s. hebben [A] c.s. op 21 juli 2009 in kort geding gedagvaard (zaak/rolnummer 433510/ KG ZA 09 1524). Zij hebben gevorderd - kort gezegd - opheffing van de ten laste van [G] c.s. gelegde beslagen, veroordeling van [A] tot hervatting van de levering van bloemen op straffe van verbeurte van een dwangsom en een verbod aan [A] c.s. opnieuw conservatoire beslagen te leggen. [X] heeft op 22 juli 2009 [A] c.s. in kort geding gedagvaard (zaak/rolnummer 433629/ KG ZA 09 1533) en heeft gevorderd - kort gezegd - opheffing van de ten laste van [X] gelegde beslagen en een verbod aan [A] c.s. opnieuw conservatoire beslagen te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de zaken gevoegd behandeld. Zij heeft op 28 juli 2009 in beide zaken een tussenvonnis gewezen, waarbij de ten laste van [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en [X] gelegde verhaalsbeslagen zijn opgeheven evenals alle ten laste van [G] gelegde derdenbeslagen. Bij vonnis van 6 augustus 2009 heeft de voorzieningenrechter in de zaak met nummer 433510/ KG ZA 09 1524 de verhaalsbeslagen ten laste van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] alsmede de derdenbeslagen ten laste van [G] (nogmaals) opgeheven en voorts [A] veroordeeld bij ieder beslagrekest een kopie van dit vonnis te voegen en in ieder beslagrekest er melding van te maken dat dit vonnis is gewezen en daarnaast [A] veroordeeld tot het hervatten van de normale leveranties van bloemen aan [G], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 1.000.000,-. Bij vonnis van 14 augustus 2009 heeft zij voorts de op verzoek van [appellante 2] c.s. ten laste van [G] gelegde conservatoire beslagen op onroerende zaken opgeheven. Eveneens bij vonnis van 6 augustus 2009 heeft de voorzieningenrechter in de zaak met nummer 433629/ KG ZA 09 1533 alle beslagen ten laste van [X] opgeheven (waaronder het bewijsbeslag) en [A] veroordeeld bij ieder beslagrekest een kopie van dit vonnis te voegen en in ieder beslagrekest er melding van te maken dat dit vonnis is gewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-. [A] c.s. zijn van deze vonnissen in beide zaken in hoger beroep gekomen. [G] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 6 augustus 2009 en van 14 augustus 2009 in de zaak met nummer 433510/ KG ZA 09 1524.
4.4. De (principale en de incidentele) grieven stellen in het bijzonder de volgende geschilpunten waarover de voorzieningenrechter heeft beslist in de daarbij vermelde vonnissen aan de orde:
- het niet toelaten van de reconventionele vorderingen, met bijbehorende producties, van [A] c.s. (principale grief IV in beide zaken met betrekking tot de vonnissen van 28 juli 2009);
- de opheffing van de verhaalsbeslagen ten laste van [G] c.s. (principale grieven V, VII en VIII en incidentele grief 1 in zaak nummer 200.042.039/01 tegen de vonnissen van 28 juli, 6 augustus 2009 en 14 augustus 2009 met nummer 433510/ KG ZA 09 1524);
- de opheffing van bewijsbeslagen ten laste van [G] c.s. (incidentele grief 2 in zaak nummer 200.042.039/01 tegen het vonnis van 6 augustus 2009 met nummer 433510/ KG ZA 09 1524) en ten laste van [X] (principale grief III in zaak nummer 200.056.653/01 tegen het vonnis van 6 augustus 2009 met nummer 433629/ KG ZA 09 1533);
- de veroordeling om bij toekomstige beslagrekesten een kopie van het (desbetreffende) vonnis van 6 augustus 2009 over te leggen en daarvan melding te maken in het rekest (principale grief VI in beide zaken tegen de vonnissen van 6 augustus 2009);
- het hervatten van de leveringen (principale grieven I en II in zaak nummer 200.042.039/01 tegen het vonnis van 6 augustus 2009 met nummer 433510/ KG ZA 09 1524).
Grief IX is gericht tegen de proceskostenveroordelingen in beide zaken en mist zelfstandige betekenis.
Producties en reconventionele vorderingen
4.5. [A] c.s. missen belang bij hun principale grief IV voor zover deze is gericht tegen het door de voorzieningenrechter niet toelaten van een aantal binnen 24 uur vóór de zitting van 24 juli 2009 toegezonden producties nu deze producties in hoger beroep tot de gedingstukken behoren en bij de beoordeling zullen worden betrokken.
4.6. Voor zover deze grief is gericht tegen het op de zitting van 24 juli 2009 niet toelaten van kort tevoren aangekondigde reconventionele vorderingen in beide zaken faalt deze eveneens. Het stond de voorzieningenrechter vrij op grond van de eisen van een goede procesorde de kort voor de zitting aangekondigde eisen in reconventie, gelet op de omvang en complexiteit daarvan, niet toe te laten.
Beslagen ten laste van [G] c.s.
4.7. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat van een summierlijk gebleken ondeugdelijkheid van de vordering tot schadevergoeding van [A] jegens [G] niet kan worden gesproken maar dat de afweging van de wederzijdse belangen er toe dient te leiden dat de ten laste van [G] gelegde derdenbeslagen worden opgeheven en dat alleen de verhaalsbeslagen op aan [G] toebehorende onroerende zaken gehandhaafd blijven. Het hof onderschrijft dit oordeel. Er is geen schriftelijke distributieovereenkomst tussen [G] en [A]. De bewijslast dat is afgesproken dat [G] tussen één en drie cent per steel op de veilingopbrengsten mocht inhouden rust op [G]. Vooralsnog is het bestaan van die afspraak onvoldoende aannemelijk geworden. Van ondeugdelijkheid van de vordering tot schadevergoeding van [A] op [G] is voorhands dan ook niet (summierlijk) gebleken. Bij de afweging van de wederzijdse belangen wordt in aanmerking genomen dat [G] aan de onderneming van [A] kredieten heeft verschaft en dat aannemelijk is dat [G] uit dien hoofde een aanzienlijke vordering op [A] heeft (volgens haar eigen stellingen een bedrag van ruim € 6 miljoen, [A] heeft dit niet gemotiveerd bestreden). De vordering van [A], indien bestaand, kan dan ook in belangrijke mate worden verrekend met deze tegenvordering van [G]. [A] heeft voorts niet bestreden dat de beslagen onroerende zaken van [G] een overwaarde van ruim € 2 miljoen vertegenwoordigen. Aannemelijk is dat [G] van de gelegde derdenbeslagen onder haar bankiers en onder de bloemenveilingen (onevenredige) hinder ondervindt in haar bedrijfsvoering, maar niet van de beslagen op de onroerende zaken. De afweging van de wederzijdse belangen leidt ertoe dat de derdenbeslagen dienen te worden opgeheven en de op verzoek van [A] gelegde beslagen op de onroerende zaken van [G] gehandhaafd dienen te blijven. Principale grief V en incidentele grief 1 falen.
4.8. De voorzieningenrechter heeft de op verzoek van [appellante 2] c.s. gelegde verhaalsbeslagen opgeheven. De daartegen gerichte principale grief VII faalt. [G] c.s. hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat aan [appellante 2] c.s. in hun hoedanigheid van bestuurders en aandeelhouders van [A] geen rechtstreekse vordering tot vergoeding van door [A] geleden schade toekomt. Hun vordering is derhalve terecht voorshands (summierlijk) als ondeugdelijk aangemerkt. Een afweging van de wederzijdse belangen noopt in dit geval niet tot een andere beoordeling.
4.9. De voorzieningenrechter heeft de ten laste van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] gelegde conservatoire verhaalsbeslagen opgeheven De daartegen gerichte principale grieven V en VIII falen. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat erop neerkomt dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] voldoende aannemelijk hebben weten te maken dat [A] geen vordering heeft op [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] in hun hoedanigheid van bestuurder respectievelijk procuratiehouder van [G] voor schade als gevolg van het (mogelijke) tekortschieten van [G]. Nu bovendien [A] beslagen op onroerende zaken van [G] heeft gelegd die voldoende verhaalsmogelijkheden bieden, bestaat er ook naar het oordeel van het hof geen goede grond voor handhaving van de tegen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] gelegde verhaalsbeslagen.
Bewijsbeslagen
4.10. De voorzieningenrechter heeft de ten laste van ieder van [G] c.s. krachtens verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem van 21 juli 2009 gelegde bewijsbeslagen gehandhaafd. De vordering van [A] tot schadevergoeding tegen [G] is (summierlijk) niet ondeugdelijk bevonden. Het bewijsbeslag betreft de rechtsbetrekking tussen [A] en [G] waaruit de vordering tot schadevergoeding (mogelijkerwijs) voortvloeit. [Geïntimeerde 2] en van [geïntimeerde 3] zijn (als bestuurder respectievelijk procuratiehouder van [G]) nauw betrokken bij deze rechtsbetrekking. Voldoende aannemelijk is dat [A] c.s. belang hebben bij de exhibitie van de door het beslag getroffen bescheiden. Onder deze omstandigheden bestaat onvoldoende grond voor opheffing van deze beslagen. Incidentele grief 2 faalt.
4.11. Met principale grief III bestrijden [A] c.s. de opheffing van het bewijsbeslag ten laste van [X]. Zij voeren aan dat [X] als vaste afnemer (tussenpersoon) voor alle directe verkopen nauw bij de distributieverhouding tussen [A] en [G] betrokken is. Voorts is er sprake van een zodanige verwevenheid tussen [G] en [X] dat de belangenafweging in het voordeel van [A] dient uit te vallen. [G] was tot medio 2009 statutair bestuurder van [X]. [Geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] waren als (middellijke) aandeelhouders en als bestuurder respectievelijk procuratiehouder van [G] tot medio 2009 nauw bij [X] betrokken.
4.12. De grief slaagt. [X] was als vaste afnemer en tussenpersoon voor alle directe verkopen door [G] van door [A] geleverde bloemen betrokken bij de rechtsbetrekking van [A] en [G] waaruit de vordering tot schadevergoeding (mogelijkerwijs) voortvloeit. Het is voldoende aannemelijk geworden dat [X] bescheiden onder zich heeft met betrekking tot de verkoopopbrengsten en de daarover ingehouden marge over de directe verkopen die onder de reikwijdte vallen van een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden aangaande (de wijze van uitvoering van) deze rechtsbetrekking tussen [G] en [A], alsmede dat [A] een rechtmatig belang heeft bij de exhibitie daarvan. Mede gelet op de nauwe verwevenheid tussen enerzijds [G], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] en anderzijds [X] bestaat er (bij de hier te verrichten summiere toetsing en na afweging van de wederzijdse belangen) onvoldoende grond om dat beslag op te heffen en dient de daartoe strekkende vordering van [X] alsnog te worden afgewezen.
Vermelding vonnissen in beslagrekesten
4.13. Met principale grief VI komen [A] c.s. op tegen de veroordeling in beide zaken - kort gezegd - om in toekomstige beslagrekesten melding te maken van de kort geding vonnissen van 6 augustus 2009 en een kopie daarvan aan te hechten. De grief faalt. De getroffen voorziening heeft - kennelijk - tot doel bij de beoordeling van toekomstige verzoeken om verlof tot beslaglegging de door de voorzieningenrechter in haar vonnissen gemaakte belangenafweging vóóraf aan de orde te laten komen. [G] c.s. en [X] hebben een voldoende belang bij deze voorziening, nu aannemelijk is dat hun ondernemingen van het (wederom) leggen van derdenbeslagen onder hun bankiers en onder de bloemenveiling schade kunnen ondervinden. De belangen van [A] c.s. worden door deze voorziening niet geschaad, nu daarmee niet wordt vooruitgelopen op de beslissing op toekomstige beslagrekesten.
Hervatten van de leveringen aan [G]
4.14. De voorzieningenrechter heeft [A] veroordeeld de normale leveranties aan [G] te hervatten. Met hun principale grieven I en II komen [A] c.s. daartegen op. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.15. [A] c.s. hebben vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet op de hoogte waren van de door [G] op de opbrengsten van de veilingverkopen ingehouden (wisselende) kosten van tussen 1 en 3 cent per steel, waarbij van belang is dat deze kosteninhoudingen niet uit de door [G] verstrekte afrekeningen kenbaar waren. [G] c.s. hebben vooralsnog onvoldoende aannemelijk weten te maken dat aan het inhouden van deze wisselende (extra) kosten een afspraak met [A] ten grondslag lag. De omstandigheid dat deze kosten (indien dit met een rapport van J.G. Vis RA geadstrueerde standpunt van [G] c.s. juist mocht zijn) gebruikelijk en niet bovenmatig waren is niet doorslaggevend. Relevant is meer in het bijzonder of [A] c.s. van de kosteninhoudingen op de hoogte waren en of zij ermee akkoord zijn gegaan. [G] c.s. zullen dit te zijner tijd dienen te bewijzen. Voorts hebben [A] c.s. vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er niet mee bekend waren dat de bloemen voor de directe verkoop exclusief werden verhandeld via een tussenpersoon waarin [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] een financieel belang hadden en waarbij dezen (via [G]) als bestuurder betrokken waren. Gelet op het niet denkbeeldige risico dat [A] c.s. door de allocatie van winsten tussen [G] en [X] benadeeld kunnen worden, hadden [G] c.s. [A] c.s. tenminste dienen te informeren over de rol van ieder van [G] c.s. en ieders betrokkenheid bij [X] en hadden zij met [A] c.s. dienen te overleggen over waarborgen voor het hanteren van “at arms length” prijzen tussen [G] en [X].
4.16. In de aandeelhoudersovereenkomst hebben partijen afgesproken dat hun geschillen over die overeenkomst en over de daarop voortbouwende contracten zijn onderworpen aan arbitrage te Amsterdam. Partijen hebben inmiddels een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut over de tussen hen gerezen geschillen, waaronder de ontbinding van de aandeelhoudersovereenkomst. Naar voorlopig oordeel van het hof moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat in deze arbitrage toerekenbaar tekortschieten door [G] wordt aangenomen met betrekking tot het in rekening brengen van extra kosten en/of het kanaliseren van de directe verkopen via een aan haar gelieerde tussenpersoon. Nu de in de aandeelhoudersovereenkomst voorziene arbitrage daadwerkelijk is aangevangen, acht het hof het verloop van het bij het gerechtshof te Nairobi aanhangige geding - voor zover daarin dezelfde geschilpunten aan de orde zijn - minder relevant voor de beoordeling van de hier gevraagde voorlopige voorziening.
4.17. In het licht van hetgeen onder 4.15 en 4.16 is overwogen is voor een voorziening die strekt tot voortzetting van de bloemenleveranties geen plaats. Het feit dat [G] c.s. in het kader van hun bedrijfsvoering groot belang hebben bij voortzetting van deze leveranties maakt dit niet anders. De gevorderde voorlopige voorziening is niet toewijsbaar.
5. Slotsom in beide zaken
5.1. De vonnissen van 28 juli 2009 zullen worden bekrachtigd. In zaak nummer 200.042.039/01 zal het vonnis van 6 augustus 2009 (met nummer 433510/ KG ZA 09 1524) worden vernietigd voor zover [A] daarbij is veroordeeld de leveranties aan [G] te hervatten en voor het overige worden bekrachtigd. Dit onderdeel van de vordering van [G] c.s. zal alsnog worden afgewezen. Het vonnis van 14 augustus 2009 zal voorts worden bekrachtigd. In zaak nummer 200.056.653/01 zal het vonnis van 6 augustus 2009 (met nummer 433629/ KG ZA 09 1533) worden vernietigd voor zover daarbij het ten laste van [X] gelegde bewijsbeslag is opgeheven. Dit onderdeel van de vordering van [X] zal alsnog worden afgewezen. Het vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
5.2. Nu partijen in het (principaal) appel in beide zaken over en weer op een aantal punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in beide zaken tussen hen worden gecompenseerd. De kosten van het incidenteel appel in zaak nummer 200.042.039/01 worden ten laste van [G] c.s. als de in het ongelijk gestelde partijen gebracht.
6. Beslissing in beide zaken
Het hof:
bekrachtigt in beide zaken de vonnissen van 28 juli 2009;
vernietigt in zaak nummer 200.042.039/01 het vonnis van 6 augustus 2009 (met nummer 433510/ KG ZA 09 1524) voor zover [A] daarbij is veroordeeld de leveranties aan [G] te hervatten en bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
wijst het hier bedoelde onderdeel van de vordering van [G] c.s. alsnog af;
bekrachtigt in zaak nummer 200.042.039/01 het vonnis van 14 augustus 2009 (met nummer 433510/ KG ZA 09 1524);
vernietigt in zaak nummer 200.056.653/01 het vonnis van 6 augustus 2009 (met nummer 433629/ KG ZA 09 1533) voor zover daarbij het ten laste van [X] gelegde bewijsbeslag is opgeheven en bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
wijst het hier bedoelde onderdeel van de vordering van [X] alsnog af;
compenseert in beide zaken de kosten van het (principaal) hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verwijst in zaak nummer 200.042.039/01 [G] c.s. in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op € 447,- aan salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst in beide zaken af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, W.J. van den Bergh en N. van Lingen, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2010.