GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer 200.074.317
(zaaknummer rechtbank 07/841 R)
arrest van de eerste civiele kamer van 25 oktober 2010
[X],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[appellant], wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. E.D.B. Groeneweg te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 23 oktober 2007 is ten aanzien van [appellant] de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 september 2010 is op voordracht van de rechter-commissaris de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd en is bepaald dat [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zal komen te verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, waarbij mr. H.A. Lanting tot curator is aangesteld.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 27 september 2010 ingekomen verzoekschrift is [X] (hierna te noemen [X]) in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 september 2010 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en (zo begrijpt het hof) te bepalen dat de schuldsaneringsregeling (al dan niet met verlenging van de looptijd) ten aanzien van [appellant] zal worden voortgezet.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brieven met bijlage(n) van 4 en 14 oktober 2010 van de bewindvoerder mr. D.H. Huizer, alsmede van de brief met bijlagen van 14 oktober 2010 van de advocaat van [X] en [appellant].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2010, waarbij [X] en [appellant] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun advocaat, die ter zitting een schriftelijke verklaring heeft overgelegd van 14 oktober 2010 van de vader van [appellant]. De bewindvoerder Huizer is eveneens verschenen.
3. De beoordeling van het hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd omdat de informatieplicht niet naar behoren is nagekomen, een boedelachterstand van € 3.486,84 en nieuwe schuld aan de Belastingdienst van € 2.905,- en een nieuwe schuld aan de vader van [appellant] van € 1.775,- is ontstaan. Daarnaast verwijt de rechtbank [appellant] dat zij een opleiding is gaan volgen zonder de bewindvoerder hiervoor toestemming te vragen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het handelen van de beschermingsbewindvoerder voor rekening en risico van [appellant] dient te komen, nu zijzelf en niet de bewindvoerder is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.2 [X] en [appellant] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. [X] stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat, indien al juist zou zijn dat hij zich als beschermingsbewindvoerder niet heeft willen conformeren aan de Recofarichtlijnen en niet de juiste boedelafdrachten heeft gedaan - hetgeen hij uitdrukkelijk betwist -, dit niet aan [appellant] valt toe te rekenen, nu zij zelf geen vrij beheer en zeggenschap heeft over haar inkomen en vermogen. Het volledig aan [appellant] toerekenen van een eventuele omissie bij de beschermingsbewindvoerder is bovendien in strijd met de aard en het rechtskarakter van het beschermingsbewind en is daarnaast - gelet op de omstandigheden van het geval - tevens in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Met betrekking tot het volgen van de opleiding stelt [X] dat ook de bewindvoerder op de hoogte was van het feit dat [appellant] studerende was. [appellant] heeft nimmer te verstaan gekregen dat dit niet mocht. Bovendien was [appellant] vrijgesteld van haar sollicitatieplicht omdat zij na de geboorte van haar dochtertje in juli 2006 een moeilijke periode heeft doorgemaakt, waarin zij werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en begeleiding kreeg in een gespecialiseerde behandelsetting. Tijdens de periode van begeleid wonen is [appellant] weer naar school gegaan en heeft zij haar leven weer op orde gekregen. De tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling kwam dan ook als “donderslag bij heldere hemel” en kleurt de horizon van [appellant] en haar gezin weer grauw en grijs.
[X] heeft ter zitting aangevoerd dat de belastingschuld aanvankelijk € 4.900,- bedroeg. Omdat hij bij de overdracht van het beschermingsbewind een bedrag van circa € 4.000,- van de Stichting Albrona kreeg overgeboekt, heeft hij op deze belastingschuld een bedrag van € 2.000,- voldaan, zodat de schuld thans nog € 2.900,- bedraagt. [X] stelt dat het saldo op de beheersrekening voldoende is om deze belastingschuld geheel te voldoen.
[appellant] heeft ter zitting aangevoerd dat zij naast haar Wajonguitkering nog een studiefinanciering ontvangt van circa € 750,- per maand. Een deel van dit bedrag wordt uitgekeerd als lening. Een herkeuring voor de voortzetting van de Wajonguitkering heeft nog niet plaatsgevonden. [appellant] stelt tot slot dat haar vader bereid is om de gehele boedelachterstand aan te zuiveren bij wijze van gift onder de voorwaarde dat haar de schone lei zal worden verleend.
3. 3 De bewindvoerder heeft in hoger beroep aangevoerd dat het niet voldoen aan de informatieplicht niet aan [appellant] kan worden toegerekend, nu de beschermingsbewind-voerder niet tijdig de benodigde informatie heeft aangeleverd. Inmiddels is alle informatie voor de berekening van het vrij te laten bedrag aanwezig. De bewindvoerder stelt voorts dat inmiddels duidelijk is geworden dat het bedrag van € 1.775,-, op de rekening van [appellant] een lening betrof van de vader van [appellant] aan Bodric, de vriend van [appellant] en dat het dus niet gaat om een nieuwe schuld van [appellant] aan haar vader. De nieuwe schuld van € 2.905,- inzake de kinderopvangtoeslag over 2008 is veroorzaakt door de stichting Abrona, de vorige beschermingsbewindvoerder. De bewindvoerder heeft aan de hand van de Recofamethode het vrij te laten bedrag berekend en aan de hand daarvan becijferd dat de boedelachterstand inmiddels € 4.554,77 bedraagt. Indien deze achterstand, door middel van de gift van de van vader van [appellant] wordt aangezuiverd, komt naar de mening van de bewindvoerder de voornaamste tekortkoming, waarop de tussentijdse beëindiging is gegrond, te vervallen.
3.4 Het hof oordeelt als volgt. In hoger beroep is komen vast te staan dat [appellant], nadat de termijn waarin zij was ontheven van haar sollicitatieplicht was verstreken (1 januari 2010), de bewindvoerder geen enkel schriftelijk bewijs van sollicitatieactiviteiten heeft toegezonden en evenmin met schriftelijke bewijzen heeft aangetoond dat zij om medische redenen niet in staat was om te werken. De bewindvoerder heeft [appellant] bij brief van 19 augustus 2009 op deze verplichting gewezen en [appellant] heeft deze verplichting bovendien ook kunnen opmaken uit de haar toegezonden verslagen van de bewindvoerder van 11 maart 2010 en 7 september 2010. Voor de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht moet [appellant] zelf verantwoordelijk worden gehouden. Daarnaast is komen vast te staan dat [appellant] studiefinanciering heeft aangevraagd en gekregen. Gelet op de hoogte van het bedrag dat door de Informatie Beheer Groep, thans DUO, maandelijks aan [appellant] wordt uitgekeerd, moet een substantieel deel hiervan als een lening zijn aangevraagd. Het aangaan van een dergelijke verplichting is in strijd met het uitgangspunt dat tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden mogen ontstaan. Dat deze schuld thans nog niet opeisbaar is, doet hieraan niet af. Ook ten aanzien van deze tekortkoming kan [appellant] zich niet volledig verschuilen achter haar beschermingsbewindvoerder als degene die (op haar verzoek) is aangesteld om haar financiële zaken te regelen. Dat hiernaast geen plaats zou zijn voor enige eigen verantwoordelijkheid van [appellant] (althans waar het deze schuld betreft) is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk geworden. Gelet op deze toerekenbare tekortkomingen dient de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds te worden beëindigd.
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of, zoals [X] en [appellant] menen, de boedelachterstand en de belastingschuld zijn afgedaan. Voorts behoeft niet te worden ingegaan op de vraag in welke mate het ontstaan van de boedelachterstand en de belastingschuld aan [appellant] kan worden tegengeworpen. Wel tekent het hof in dat verband aan dat het op de weg had gelegen van de beschermingsbewindvoerder, die het niet eens was met de door de bewindvoerder uitgevoerde berekening van het vrij te laten bedrag, om hiertegen bezwaar te maken bij de rechter-commissaris, teneinde duidelijkheid hierover te verkrijgen in plaats van het risico te lopen dat er een boedelachterstand zou ontstaan die [appellant] niet meer binnen de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling kon inlopen.
3.5 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden
bekrachtigd.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 september 2010.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, A. Smeeïng-van Hees en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2010.