parketnummer: 23-005868-09
datum uitspraak: 25 oktober 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 november 2009 in de strafzaak onder parketnummer 14-810257-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 24 september 2007, 5 november 2007, 26 november 2007, 10 november 2008, 14 januari 2009, 14 mei 2009 en 3, 4 en 5 november 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2010, 28 september 2010 en 11 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2004 in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Deventer en/of in de gemeente Leeuwarden en/of in de gemeente Utrecht, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Bulgarije en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor (een) derde(n) tegen betaling en/of onder voornoemde omstandigheid/heden enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], zich daardoor tot het verrichten van die seksuele handelingen beschikbaar stelde(n);
(artikel 250a lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de seksuele handelingen van (een) ander(en), genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], met en/of voor (een) derde(n) tegen betaling, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], zich door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) werd(en) gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding werd(en) bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die seksuele handelingen;
(artikel 250a lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen dan wel door misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen, hem/hen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], met en/of voor (een) derde(n) te bevoordelen;
(artikel 250a lid 1 ahf/sub 6 Wetboek van Strafrecht)
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
I) met betrekking tot die [slachtoffer 1] in voornoemde periode:
- terwijl die [slachtoffer 1] zich in een zwakke economische en/of financiele en/of psychische en/of sociale positie bevond en/of die in Nederland niet bekend was en/of die onbekend was met de wijze en/of de omstandigheden waaronder er in Nederland (zelfstandig) in de prostitutie gewerkt kan worden en/of de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was -
(- in Nederland)
* die [slachtoffer 1] zich in een van hem/hen afhankelijke situatie laten bevinden door haar niet te laten beschikken over haar paspoort/identiteitsdocumenten en/of
* die [slachtoffer 1] voorgehouden dat zij de door hem/hen gemaakte kosten diende terug te betalen en/of
* die [slachtoffer 1] in de prostitutie laten werken en/of
* een woonadres en/of een werkplek voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of laten regelen en/of
* die [slachtoffer 1] van/naar haar werkplek gebracht/opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
* voor die [slachtoffer 1] bepaald welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [slachtoffer 1] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [slachtoffer 1] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
* die [slachtoffer 1] mishandeld en/of
* die [slachtoffer 1] bedreigd en/of
* die [slachtoffer 1] doen geloven, dat zij een deel van de opbrengst van haar prostitutiewerk zou gaan ontvangen en/of
* die [slachtoffer 1] doen geloven, dat hij, verdachte, geld voor haar in bewaring hield en/of
* door zijn/hun (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [slachtoffer 1] grote angst ingeboezemd met betrekking tot het welzijn van die [slachtoffer 1] en/of haar familie en/of
* (aldus) op enigerlei (andere) wijze, misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat verdachte en/of zijn mededader(s) over die [slachtoffer 1] had(den);
II) met betrekking tot die [slachtoffer 2] (in voornoemde periode):
- terwijl die [slachtoffer 2] zich in een zwakke economische en/of financiele en/of psychische en/of sociale positie bevond en/of die in Nederland niet bekend was en/of die onbekend was met de wijze en/of de omstandigheden waaronder er in Nederland (zelfstandig) in de prostitutie gewerkt kan worden en/of de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was -
(- in Nederland)
* die [slachtoffer 2] zich in een van hem/hen afhankelijke situatie laten bevinden door haar niet te laten beschikken over haar paspoort/identiteitsdocumenten en/of
* die [slachtoffer 2] voorgehouden dat zij de door hem/hen gemaakte kosten diende terug te betalen en/of
* die [slachtoffer 2] in de prostitutie laten werken en/of
* een woonadres en/of een werkplek voor die [slachtoffer 2] geregeld en/of laten regelen en/of
* die [slachtoffer 2] van/naar haar werkplek gebracht/opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
* voor die [slachtoffer 2] bepaald welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [slachtoffer 2] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [slachtoffer 2] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
* die [slachtoffer 2] doen geloven, dat zij een deel van de opbrengst van haar prostitutiewerk zou gaan ontvangen en/of
* die [slachtoffer 2] doen geloven, dat hij, verdachte, geld voor haar in bewaring hield en/of
* die [slachtoffer 2] mishandeld en/of
* die [slachtoffer 2] bedreigd en/of
* door zijn/hun (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [slachtoffer 2] grote angst ingeboezemd met betrekking tot het welzijn van die [slachtoffer 2] en/of haar familie en/of
* (aldus) op enigerlei (andere) wijze, misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat verdachte en/of zijn mededader(s) over die [slachtoffer 2] had(den);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 14 juni 2007 in de gemeente Amsterdam, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (artikel 273a/273f lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten;
(artikel 273a/273f lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
(artikel 273a/273f lid 1 ahf/sub 6 Wetboek van Strafrecht)
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft, heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
(artikel 273a/273f lid 1 ahf/sub 9 Wetboek van Strafrecht)
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
I) met betrekking tot die [slachtoffer 3] (in genoemde periode):
* die [slachtoffer 3] in de prostitutie laten werken en/of
* voor die [slachtoffer 3] bepaald en/of laten bepalen welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of welke werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [slachtoffer 3] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [slachtoffer 3] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* die [slachtoffer 3] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
* die [slachtoffer 3] bedreigd en/of
* door zijn/hun (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [slachtoffer 3] grote angst ingeboezemd met betrekking tot het welzijn van die [slachtoffer 3] en/of haar familie en/of
* (aldus) op enigerlei (andere) wijze, misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, dat verdachte en/of zijn mededader(s) over die [slachtoffer 3] had(den);
II) met betrekking tot die [slachtoffer 4] (in genoemde periode):
* die [slachtoffer 4] in de prostitutie laten werken en/of
* voor die [slachtoffer 4] bepaald en/of laten bepalen welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of welke werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [slachtoffer 4] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [slachtoffer 4] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* die [slachtoffer 4] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
* die [slachtoffer 4] bedreigd en/of
* (onder valse voorwendselen) die [slachtoffer 4] in de prostitutie gehouden door die [slachtoffer 4] voor te houden dat zij moet doorwerken om een appartement in Bulgarije te kunnen betalen, terwijl de kosten voor het appartement lager zijn dan verteld en die [slachtoffer 4] reeds voldoende heeft verdiend om het appartement te kunnen betalen en/of
* door zijn/hun (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [slachtoffer 4] grote angst ingeboezemd met betrekking tot het welzijn van die [slachtoffer 4] en/of haar familie en/of
* (aldus) op enigerlei (andere) wijze, misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, dat verdachte en/of zijn mededader(s) over die [slachtoffer 4] had(den);
art 273f lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 6 Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 9 Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 1? Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 3 ahf/sub 1? Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 14 juni 2007 in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Deventer en/of in de gemeente Leeuwarden en/of in de gemeente Utrecht en/of in de gemeente Amsterdam, in elk geval op een of meer plaatsen in Nederland, en/of in Bulgarije en/of in Duitsland heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of een of meer van de volgende perso(o)n(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van:
* mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder ander bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees);
* (zware) mishandeling (met voorbedachte rade), als bedoeld in artikel 300 en/of 303 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling met voorbedachte rade uit een gedwongen abortus bij een prostituee bestond en/of die mishandeling onder andere bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees);
* verkrachting als bedoeld in artikel 242 Wetboek van Strafrecht, waarbij die verkrachting ondermeer bestond uit het tegen de wil van de prostituee(s) afdingen van seksueel contact;
* oplichting als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht (onder andere door het regelen van schijnhuwelijken voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen voor prostituees);
* bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of hun familieleden);
* handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gestel bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben/tonen van (een) vuurwapen(s));
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
3.1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Op grond van de processen-verbaal van de in eerste aanleg gehouden terechtzittingen stelt het hof voor zover hier van belang vast, dat het onderwerp van dossiervorming en meer in het bijzonder de verstrekking van verslagen van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken (hierna ook te noemen: tapverslagen), herhaald aan de orde is geweest.
Ter (regie)terechtzitting van 26 november 2007 -met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is op die terechtzitting geen aanvang gemaakt- heeft de rechtbank bevolen dat de officier van justitie de stukken waarvan zij eerder had beslist dat de kennisneming daarvan aan de verdediging werd onthouden, alsnog aan het dossier zou toevoegen.
Op die terechtzitting zijn door de verdediging klachten geuit die -voor zover hier van belang- betrekking hebben op het niet of laat verstrekken van stukken door de officier van justitie.
De rechtbank heeft voorts beslist dat de tapverslagen en op audio(visuele) gegevensdragers vastgelegde verhoren van zeven getuigen door de officier van justitie aan de verdediging ter beschikking gesteld dienden te worden. De rechtbank heeft bij deze beslissing aangetekend dat zij die gegevensdragers niet aanmerkt als onderdeel van het strafdossier.
De rechtbank heeft voorts als beslissing verwoord, dat zij op dat moment geen conclusies verbond aan het ontbreken van processtukken en vooralsnog, gelet op het feit dat de inhoudelijke behandeling nog niet was aangevangen, geen reden zag om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in verband met schending van beginselen van behoorlijke procesorde, aldus de rechtbank.
Ter terechtzitting van 10 november 2008 heeft de rechtbank in het bestek van de beoordeling van verzoeken tot het doen horen van getuigen en een deskundige overwogen dat de door de rechtbank aan te leggen maatstaf -het noodzakelijkheidscriterium- zodanig ruim zou worden ingevuld dat deze de toetsing aan de maatstaf van het verdedigingsbelang overlapt. De rechtbank is hiertoe overgegaan, gelet op onder meer de late en gespreide verstrekking van stukken in deze zaak.
Ter (regie)terechtzitting van 24 november 2008 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] is blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal de bespreking van onderzoekswensen aan de orde geweest.
Voorts is als verklaring van de officier van justitie opgetekend:
"Ik kan geen antwoord geven op de vraag of alles wat de politie aan stukken heeft in dit onderzoek ook thans in het dossier zit. Het procesdossier is, wat mij betreft, volledig. Ik maak echter een voorbehoud. Alles wat betrekking heeft op deze zaak is verstrekt. De verdediging denkt er vaak anders over. Alles wat in de ogen van het openbaar ministerie van belang is, is verstrekt."
De rechtbank heeft de hiervoor weergegeven overweging over de materiele invulling van de bij de beoordeling van de verzoeken aan te leggen maatstaf herhaald en zij heeft beslissingen naar aanleiding van de onderzoekswensen gegeven. Voorts heeft de rechtbank als volgt overwogen en beslist:
"De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie niet dat "irrelevante"
stukken niet aan het dossier moeten worden toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank dient de discussie of stukken wel of niet relevant zijn gevoerd te worden op het moment dat de strafzaak inhoudelijk zal worden behandeld. De rechtbank draagt de officier van justitie dan ook nadrukkelijk op alle stukken die betrekking hebben op het onderzoek Sierra aan het dossier toe te voegen."
Ter terechtzitting van 14 mei 2009 is door de verdediging kenbaar gemaakt dat er geen nadere onderzoekswensen zijn en is ingestemd met de voorgestelde data voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, de behandeling van de ontvankelijkheid rakende verweren daaronder mede begrepen.
Op de terechtzitting van 4 november 2009 is de samenstelling van het dossier wederom voorwerp van debat geweest. Blijkens de schriftelijke aantekeningen is door de officier van justitie aangevoerd, onder meer, het volgende:
"Procesdossier
In deze zaak is veel discussie geweest over het dossier. De omvang, volledigheid, het tijdstip waarop aanvullingen zijn verstrekt, etc. Voorop gesteld dient te worden dat het primair een verantwoordelijkheid van de officier van justitie is om het procesdossier samen te stellen. In het dossier dienen stukken te zijn gevoegd die redelijkerwijs van belang kunnen zijn, zowel in belastende als ontlastende zin. Dat in een omvangrijke zaak als deze bij de voorgeleiding van de individuele verdachten een op die verdachte gericht voorgeleidingsdossier gebruikt wordt, die dus afwijkt van het voorgeleidingsdossier van de andere verdachten is praktisch en gebruikelijk. Later wordt namelijk, en dat is in deze zaak ook gebeurd, aan alle verdachten en advocaten en de rechtbank een zelfde procesdossier verstrekt. (...)
Telefoontaps
In totaal zijn er in het onderzoek (...) tapgesprekken, of beter gezegd: belcontacten. Deze zijn allemaal uitgewerkt, hetzij woordelijk, hetzij samengevat.(...) Een door de politie gemaakte selectie van de belcontacten is in het procesdossier opgenomen. De advocaten hebben op hun verzoek de audioweergave van alle belcontacten op CD/DVD ontvangen. Indien zij de woordelijke uitwerking of een nieuwe uitwerking van een concreet belcontact wensten, hadden zij dat slechts hoeven aan te geven. Het enkele feit dat ten behoeve van het procesdossier een selectie is gemaakt van de belcontacten impliceert niet dat het Openbaar Ministerie bewust belmateriaal achterhoudt. De verdediging heeft de CD/DVD met de belcontacten ontvangen en is daarmee in de gelegenheid geweest om een controle uit te oefenen. Dat dit tijdrovend en lastig is doet daaraan niet af".
En als nadere verklaring van de officier van justitie is in het proces-verbaal gerelateerd:
"Alle tapgesprekken zijn uitgewerkt. Er is een selectie gemaakt van tapgesprekken die zijn opgenomen in het procesdossier. Op een vraag van de oudste rechter kan ik zeggen dat ik beschik over "resttaps". Het is dus inderdaad zo dat door de tolken van elk gesprek verkeersgegevens zijn genoteerd en korte aantekeningen zijn gemaakt over de inhoud. Dit zijn de gegevens geweest op grond waarvan de politie een selectie heeft gemaakt. Ik heb vanochtend op het parket nog drie ordners gezien waarin tapgesprekken zijn opgenomen. Ik kan geen antwoord geven op de vraag van de voorzitter waarom ervoor is gekozen niet alle stukken met betrekking tot de taps aan de rechtbank te overleggen. Mij was wel duidelijk dat de rechtbank alle stukken wilde hebben. Ik kan u ook niet aangeven waarom juist deze drie ordners niet zijn verstrekt. (...) Het is de keuze van de officier van justitie om een procesdossier samen te stellen. In het onderzoeksdossier kunnen zich stukken bevinden, die zich niet bevinden in het procesdossier. De controle van de tapgesprekken is mijns inziens mogelijk geweest door het uitluisteren van de CD-roms die wel bij het procesdossier zijn gevoegd."
Aan de officier van justitie is vervolgens verzocht om de aanvullende tapverslagen, met name de verslagen van gesprekken die niet zijn geselecteerd voor het dossier, mee te nemen naar de zittingzaal. Daarop heeft de officier van justitie meegedeeld dat het ging om drie ordners met tapverslagen die op het parket stonden en die zij kon meenemen.
De voorzitter heeft vervolgens de officier van justitie uitgenodigd uiteen te zetten hoe het door haar gemaakte onderscheid tussen een procesdossier en een onderzoeksdossier juridisch kan worden geduid en voorts, hoe dit onderscheid zich verhoudt tot de eerder door de rechtbank gegeven opdracht alle beschikbare stukken aan het dossier toe te voegen.
Nadat het onderzoek ter terechtzitting onderbroken is geweest is als verklaring van de officier van justitie opgetekend:
"Voor wat betreft het voegen van tapgesprekken in het procesdossier wijs ik op artikel 126aa Sv, waarin de verplichting is opgenomen om een aantal processen-verbaal bij de processtukken te voegen. Het procesdossier wordt onder regie van het openbaar ministerie samengesteld uit de door de politie aangeleverde stukken. Het procesdossier vormt de basis voor de vervolging. Het maken van een selectie is volgens de Hoge Raad toegestaan. U zult erop moeten vertrouwen dat de officier van justitie hierin de juiste keuzes maakt. Ik kan niet concreet aangeven waarom in deze zaak stukken buiten het procesdossier zijn gebleven. U heeft het procesdossier. Daarnaast zijn er stukken die u niet heeft en die naar het oordeel van het openbaar ministerie niet relevant zijn. Op uw vraag of ik weiger deze nadere stukken over te leggen is het antwoord: ja. Ik kan niet aan het verzoek voldoen om die overige stukken aan het procesdossier toe te voegen. U deelt mij nogmaals mee dat het verzoek alle stukken betreft. Ik kan daaraan niet voldoen. Op uw vraag waarom ik niet aan uw verzoek kan voldoen antwoord ik dat ik daarin geen inzicht kan geven. Ik kan voorts geen inzicht geven in de inhoud van de stukken die ik niet zal overleggen. Op een vraag van de oudste rechter of het onderzoeksdossier volledig beschikbaar is op het parket kan ik geen duidelijk antwoord geven. De ordners met taps waar ik op doelde zijn geen onderdeel van het procesdossier. Ik denk dat ze zijn aangeleverd op het parket vanwege de verplichting om van de uitgeluisterde gesprekken elke drie dagen proces-verbaal op te maken. Ik kan alleen maar zeggen dat de CD-roms aan het dossier zijn toegevoegd en dat daarmee aan het verzoek om alle stukken met betrekking tot de tapgesprekken is voldaan. Ik heb de drie ordners waarover ik vandaag eerder sprak niet meegenomen. Ik bied deze niet aan de rechtbank aan, want dan zou de situatie ontstaan dat de rechtbank er wel over beschikt, en de verdediging niet. Ik kan geen inzicht geven in de precieze inhoud van deze ordners (...)".
Vervolgens heeft de voorzitter het onderzoek onderbroken tot de terechtzitting van 5 november 2009, op welke terechtzitting het onderzoek door de voorzitter - onder mededeling dat de rechtbank zich voldoende voorgelicht achtte - is gesloten.
3.2. Het vonnis waarvan beroep
Bij vonnis van 16 november 2009 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - de officier van justitie in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard.
De niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte is blijkens de overwegingen in het vonnis waarvan beroep, gegrond - samengevat - op het navolgende.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 24 november 2008 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] aan de officier van justitie opgedragen dat alle stukken die betrekking hebben op het onder de noemer Sierra gehouden onderzoek, aan het strafdossier dienden te worden toegevoegd. De rechtbank heeft daaraan in het vonnis van 16 november 2009 (blz.9) toegevoegd dat voor eenieder duidelijk is geweest dat deze opdracht weliswaar alleen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] is gegeven, maar betrekking heeft op alle strafzaken die onder de noemer "Sierra" zijn aangebracht.
Ter terechtzitting van 10 november 2008 heeft de officier van justitie gesteld dat alle stukken in het onderzoek aan de rechtbank en de verdediging zijn verstrekt. Er zijn geen stukken waarover de politie wel beschikt maar de rechtbank of de verdediging niet, aldus de officier van justitie blijkens het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal. Niettemin zijn ook nadien door de officier van justitie nog aanvullingen op het dossier verstrekt.
Op 4 november 2009 heeft de officier van justitie blijkens het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal verklaard dat zij nog drie ordners heeft gezien waarin tapverslagen zijn opgenomen. Zij kon geen antwoord geven op de vraag van de voorzitter waarom niet alle stukken zijn overgelegd en waarom juist deze drie ordners niet zijn verstrekt. Voorts geeft de officier te kennen dat zij heeft begrepen dat de rechtbank alle stukken wilde hebben, doch niet de vraag kan beantwoorden waarom ervoor is gekozen niet alle stukken met betrekking tot de taps aan de rechtbank over te leggen.
De officier van justitie heeft op die terechtzitting voorts gemotiveerd betoogd
- samengevat - dat het de officier van justitie is die de selectie van processtukken maakt en dat zij niet kan voldoen aan de opdracht alle stukken aan het dossier toe te voegen, dat zij geen inzicht kan geven in de onderliggende reden, en voorts, dat zij - met uitzondering van een drietal ordners met daarin tapverslagen - geen inzicht kan geven in de inhoud van de stukken die zij niet zal overleggen.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de officier van justitie bewust stukken heeft achtergehouden en ook bleef achterhouden, met gevolg dat door het openbaar ministerie een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor
-aldus de rechtbank- doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan.
De rechtbank heeft daarnaast het belang onderstreept van het bestaan van de gelegenheid dat de rechtbank (en ook de verdediging) kennis neemt van de inhoud van de stukken, nu de officier van justitie die inhoud niet heeft kunnen of willen duiden, welke gelegenheid door de officier van justitie evenwel niet is geboden. De rechtbank heeft als tweede oordeel de misleiding van de rechtbank verwoord.
Naar het oordeel van de rechtbank past geen andere sanctie dan de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de strafvervolging.
De rechtbank heeft overigens en ten overvloede nog overwogen dat het openbaar ministerie in het onderzoek - het hof begrijpt: waaruit de onderhavige strafzaak is voortgekomen - het maatschappelijk belang van een opsporings- en vervolgingsapparaat dat zich te allen tijde controleerbaar opstelt volstrekt onvoldoende heeft onderkend.
De rechtbank heeft onder deze noemer gewezen op een viertal aspecten, achtereenvolgens en kort gezegd:
* de door tolken vervulde rol bij de selectie van de te vertalen tapgesprekken en de aan hen gegeven instructie;
* de beslissing tot het afzien van het opmaken van proces-verbaal van enige handeling die zag op bewijsgaring in het buitenland (Bulgarije);
* de wijze waarop aangeefsters zijn gehoord, waarbij niet de waarheidsvinding doch het verzamelen van belastende informatie voorop leek te staan;
* de wijze waarop met vrouwen aan wie is verzocht aangifte tegen de verdachten in het onderzoek Sierra te doen is omgegaan, waarbij niet de waarheidsvinding doch het verzamelen van belastende informatie voorop leek te staan.
4. Het hoger beroep van de officier van justitie
Blijkens de daarvan opgemaakte akte van 24 november 2009 heeft de officier van justitie tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 november 2009, in de zaken van de verdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] voornoemd. Bij schriftuur van 7 december 2009 heeft de officier van justitie uiteengezet dat zij zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Zij heeft daartoe gesteld, samengevat, dat er klaarblijkelijk een misverstand is ontstaan tussen (in het bijzonder) de rechtbank en - zoals in die schriftuur verwoord - het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie betwist dat sprake is geweest van het opzettelijk achterhouden van stukken dan wel het opzettelijk misleiden van de rechtbank, zodat zij meent dat het Openbaar Ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Gebleken is dat de drie ordners waarvan in het vonnis gewag wordt gemaakt, de schriftelijke uitwerking van tapgesprekken behelzen die in eerste aanleg in ieder geval op DVD aan de verdediging zijn verstrekt en waarvan zich een selectie op schrift in het einddossier bevindt. De officier van justitie verzoekt het hof het vonnis van de rechtbank te vernietigen en opnieuw rechtdoende het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
5. Het geding in hoger beroep
5.1. De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en dat het hof de zaak op de voet van artikel 423, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) zal terugwijzen naar de rechtbank, opdat de strafvervolging in eerste aanleg kan worden voortgezet.
Hij heeft deze vordering gegrond op het door hem uitvoerig gemotiveerde standpunt dat in de kern erop neerkomt dat de officier van justitie geen tapverslagen of de verdachte ontlastend materiaal heeft achtergehouden. Op grond van hetgeen in de loop van het geding in eerste aanleg door de officier van justitie is verricht of is nagelaten kan niet worden aangenomen dat daardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad noch dat de rechtbank is misleid.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, primair, bepleit dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen. De rechtbank heeft op goede gronden de officier van justitie in de strafvervolging niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij komt dat de inspanningen van de advocaat-generaal -die hebben bestaan onder meer in het overleggen van stukken- het openbaar ministerie niet kunnen baten. Immers, de beoordeling door de rechtbank van het handelen en nalaten van de officier van justitie is juist, terwijl de toevoeging van nadere stukken -wat daarvan ook zij- niet kan bijdragen aan de vaststelling van de inhoud van stukken die aan de officier van justitie toen ter beschikking stonden, doch door deze niet aan de stukken in het dossier werden toegevoegd, aldus -kort samengevat- de raadsvrouw. In het geval dat het hof van oordeel is dat het vonnis van de rechtbank dient te worden vernietigd heeft de verdediging verlangd dat het hof de zaak niet zelf afdoet, maar naar de rechtbank terug wijst. In het bijzonder heeft de raadsvrouw nog gewezen op het navolgende.
Er bestond geen onduidelijkheid over processtukken noch over de opdracht van de rechtbank aan de officier van justitie. De rechtbank is misleid door de officier van justitie doordat het er op het moment van de zitting alle schijn van had dat nog steeds niet alle stukken aan het dossier waren toegevoegd. Het kan niet zo zijn dat als de rechtbank aan de officier van justitie een opdracht heeft gegeven om iets te doen, deze opdracht door die officier gewoonweg wordt geweigerd. Dat is een doodzonde waarop slechts de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring past. De inhoud van de drie ordners bevond zich niet ook al in eerste aanleg bij de processtukken, reeds omdat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat door de officier van justitie kon worden volstaan met de verstrekking van een cd-rom met daarop meer dan 1000, in de Bulgaarse taal gevoerde telefoongesprekken. Omdat van de verdediging niet kan worden verwacht dat al deze gesprekken met bijstand van een door de verdediging gefinancierde tolk worden beluisterd was de inhoud van de drie ordners relevant. Betwist wordt dat deze stukken al onderdeel van het dossier zijn geweest. Ook indien het hof de stelling van het openbaar ministerie -de inhoud van de drie mappen maakte reeds deel uit van het dossier- volgt, het verzuim van de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 november 2009 is gelet op de aard daarvan niet voor herstel vatbaar. Bovendien is het bevel van de rechtbank van 24 november 2008 een tussenbeslissing waartegen niet is geappelleerd, zodat die beslissing onaantastbaar is. Daarmee is de discussie of de officier van justitie het procesdossier mocht samenstellen niet meer relevant, aldus steeds de raadsvrouw.
5.3. De omvang van het onderzoek in hoger beroep
Het hof zal hebben na te gaan of het vonnis waarvan beroep al dan niet in stand dient te blijven. In het geval van een ontkennende beantwoording is daarmee gegeven dat de rechtbank niet over de hoofdzaak heeft beslist en zal ingevolge het bepaalde in artikel 423, tweede lid, Sv overeenkomstig het voorwaardelijk gedane verzoek van de verdediging en de vordering van de advocaat-generaal, het hof de zaak naar de rechtbank dienen terug te wijzen opdat door de rechtbank recht wordt gedaan, met inachtneming van 's hofs arrest.
Dit brengt voor de behandeling van de zaak in hoger beroep mee -gelijk het hof heeft overwogen en beslist ter terechtzitting van 28 september 2010-, dat het onderzoek in hoger beroep uitsluitend ziet op de door de officier van justitie bestreden en hiervoor weergegeven beslissing en de gronden waarop deze berust. De juistheid van hetgeen door de rechtbank ten overvloede is overwogen staat, nu dit niet dragend is voor bedoelde beslissing en nu de rechtbank aan die overweging ook geen beslissing heeft verbonden, niet ter beoordeling van het hof.
Het hof gaat voorbij aan hetgeen door de raadsvrouw in dit bestek is gesteld. Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep richt zich -gegeven achtereenvolgens de inhoud van de appelschriftuur van de officier van justitie en hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht- onmiskenbaar ook tegen de juistheid van de door de raadsvrouw bedoelde, door de rechtbank ter terechtzitting van 24 november 2008 gegeven beslissing.
5.4. Beoordeling van de vordering en het standpunt
Uit hetgeen hierboven is weergegeven volgt dat ter terechtzittingen in eerste aanleg het onderwerp van dossiervorming een terugkerend onderwerp van debat is geweest.
Het hof zal in het navolgende eerst het kader duiden van de verdeling van bevoegdheden en verplichtingen ter zake, waaraan vervolgens hetgeen ten aanzien van de feitelijke gang van zaken is komen vast te staan door het hof zal worden getoetst.
Het hof ontleent aan vaste rechtspraak van de Hoge Raad het volgende.
In het Wetboek van Strafvordering is geen bepaling opgenomen waarin is gedefinieerd welke stukken als processtukken dienen te worden aangemerkt. Evenmin is in die wet geregeld welke functionaris beslist omtrent de samenstelling van het dossier. Voor zover het gaat om stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs, moet worden aangenomen dat -behoudens de bevoegdheid van de verdediging om harerzijds stukken in het geding te brengen en het bepaalde in artikel 414 Sv- de officier van justitie de stukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toevoegt. Indien een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld heeft de rechter-commissaris een soortgelijke taak ten aanzien van de resultaten van het gerechtelijk vooronderzoek. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie alsnog de toevoeging van bepaalde stukken kan gelasten (vgl. LJN:AB9820, Hoge Raad, 7 mei 1996; LJN:ZD0618, Hoge Raad, 21 januari 1997; LJN: AB1517, Hoge Raad, 8 mei 2001).
Het niet of te laat toevoegen van stukken aan het dossier kan onder omstandigheden een schending van beginselen van een behoorlijke procesorde opleveren (vgl. LJN:AC7668, Hoge Raad, 22 juni 1982; LJN:ZD1451, 16 november 1999), terwijl de weigering van het openbaar ministerie tot het opvolgen van een tot voeging van stukken strekkend rechterlijk bevel -met gevolg dat de controlerende functie van de rechter wordt geblokkeerd- onder omstandigheden leidt tot het verval van het recht tot strafvervolging.
5.4.2. De feitelijke gang van zaken
Het hof toetst de feitelijke gang van zaken aan dit kader en overweegt dienaangaande als volgt.
Het geding in eerste aanleg is inzake de verdachte aangevangen ter terechtzitting van 24 september 2007 en inzake de overige verdachten ter terechtzitting van 5 november 2007. Nadien is een reeks van terechtzittingen gehouden, op welke zittingen de zaken vrijwel steeds gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld.
Waar het de ter terechtzitting van 4 november 2009 door de officier van justitie genoemde drie ordners met daarin tapverslagen betreft, overweegt het hof het volgende.
Het is buiten twijfel dat de officier van justitie, bezien in het licht van de door de rechtbank reeds op 26 november 2007 en op 24 november 2008 herhaald gegeven opdracht tot het voegen van stukken, ter terechtzitting van 4 november 2009 deze opdracht heeft begrepen en ook heeft moeten begrijpen als in elk geval betrekking hebbend op de in deze ordners geborgen tapverslagen. Niettemin heeft de officier van justitie geweigerd aan het door de rechtbank gegeven bevel gevolg te geven, ook voor zover het deze ordners betreft. Het hof is evenwel van oordeel dat aan dit onderdeel van de weigering van de officier van justitie geen gevolg dient te worden verbonden, reeds op grond van het navolgende.
De advocaat-generaal heeft de in deze drie orders gevoegde tapverslagen in kopie ter beschikking van het hof gesteld, met verstrekking van afschrift daarvan aan de verdediging. Vergelijking van de inhoud van deze ordners met de inhoud van het dossier zoals dat door de griffier van de rechtbank op de voet van hetgeen is bepaald in artikel 409, eerste lid, Sv aan de griffier van het gerechtshof is gezonden, heeft geleerd dat de inhoud van deze ordners reeds onderdeel heeft uitgemaakt van het dossier zoals dat aan de rechtbank ter beschikking heeft gestaan, ook op 4 november 2009. Immers, de inhoud van ordner 1 is gelijk aan de inhoud van de map "Tapgesprekken [medeverdachte 1] p. 1 t/m 456, T1", de inhoud van de tweede ordner is gelijk aan de inhoud van de map "Tapgesprekken [medeverdachte 1], p. 457 t/m 852, T2", terwijl de inhoud van de derde ordner zich ook al bevond in de respectieve mappen "Tapgesprekken [medeverdachte 2], T3", "Tapgesprekken [verdachte], T4", en "Tapgesprekken [medeverdachte 3], T5". Daarenboven is niet door de raadsvrouw van de verdachte, noch door een van de raadslieden van de verdachten in de door het hof gelijktijdig behandelde zaken gesteld dat na vergelijking van de inhoud van de drie ordners met het eerder in eerste aanleg in afschrift verstrekte procesdossier is gebleken, dat zich in de drie ordners (ook) stukken bevonden die nog niet tot dat dossier behoorden.
Het hof gaat voorbij aan de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep betrokken stelling dat thans niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de inhoud van deze ordners gelijk is aan de door de officier van justitie ter terechtzitting van 4 november 2009 bedoelde, in drie ordners geborgen tapverslagen, reeds omdat deze stelling door het hof als zijnde speculatief wordt gewaardeerd, terwijl feitelijke aanknopingspunten voor het bestaan van redelijke twijfel dienaangaande ontbreken. Het hof acht het gestelde in de appelschriftuur, te weten dat zich een "selectie van deze tapgesprekken" in het dossier bevindt, onvoldoende om als dergelijk feitelijk aanknopingspunt te gelden. Dit gelet op de constatering van zowel de advocaat-generaal als van het hof dat de inhoud van de door de advocaat-generaal verstrekte drie ordners zich in het procesdossier bevindt, in aanmerking genomen dat dit door de verdediging niet concreet onderbouwd is weersproken, zoals hiervoor vermeld.
Het hof overweegt in dit verband nog voorts dat deze tegenwerping uit de aard daarvan niet voor weerlegging vatbaar is; immers, ook in het veronderstelde geval dat de officier van justitie ter terechtzitting van 4 november 2009 drie ordners aan het dossier zou hebben doen toevoegen, zou erop moeten worden vertrouwd dat het de stukken betrof waarover door haar eerder was gesproken.
Het hof acht de weigering van de officier van justitie om meergenoemde drie ordners over te leggen, dan wel ten minste ter kennisneming aan de rechtbank en de verdediging aan te bieden, laakbaar. Het betrof immers een concreet, bepaaldelijk gegeven bevel van de rechtbank met betrekking tot evident relevante stukken. In het bijzonder hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting van 4 november 2009 met betrekking tot de samenstelling van het dossier naar voren is gebracht -en door deze in schriftelijke aantekeningen is neergelegd- is niet zonder meer begrijpelijk wanneer wordt kennisgenomen van hetgeen op die terechtzitting na een onderbreking daarvan door haar is verklaard. Het ware denkbaar geweest dat de voorzitter van de rechtbank het onderzoek andermaal zou hebben onderbroken met het oog op het aan de officier van justitie bieden van de gelegenheid van beraad of het kunnen houden van ruggespraak, al dan niet in dier ambtelijke lijn.
Het hof zal aan de enkele weigering van de officier van justitie om bedoelde ordners over te leggen echter geen consequenties verbinden. Het hof heeft immers vastgesteld dat de desbetreffende, in drie ordners geborgen, stukken reeds deel uitmaakten van het procesdossier; in zoverre betrof het dan ook een loze weigering. Voorts acht het hof aannemelijk dat de weigering om bedoelde ordners over te leggen niet is ingegeven door (de wens tot) het achterhouden van stukken. Wel illustreert deze weigering dat de officier van justitie kennelijk beschikte over onvoldoende dossierkennis en dat het nodige heldere zicht op de materie, ook in het licht van hetgeen is gebleken van de dynamiek van het verloop van de zitting(en), verloren is gegaan. Beoordeeld naar het moment van toen moet dit optreden van de officier van justitie als zodanig -gelijk eerder door het hof is overwogen- als laakbaar worden geduid en getuigt dit reeds daarom niet van de mate van professionaliteit die van de officier van justitie mag worden verwacht. Het hof heeft echter ook acht te slaan op hetgeen thans is vastgesteld. In de wetenschap dat bedoelde stukken al door de (voorgangster van) de officier van justitie aan het dossier waren toegevoegd, acht het hof de enkele -gelijk hiervoor is overwogen: loze- weigering van de officier van justitie om te voldoen aan dit bevel van de rechtbank onvoldoende grond voor het daaraan vastknopen van de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het hof heeft bij dit oordeel mede acht geslagen op de aard en omvang van het dossier, de ingewikkeldheid van de zaken en de ernst van de ten laste gelegde feiten.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grondslag van de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring, voor zover deze betrekking heeft op de weigering van de officier van justitie tot het overleggen van de in drie ordners geborgen tapverslagen ondeugdelijk is.
Het door de rechtbank aan de officier van justitie gegeven bevel tot voeging van stukken
-zoals hiervoor is weergegeven- ziet echter op meer stukken dan de inhoud van de evenbedoelde drie ordners, te weten op "alle stukken die betrekking hebben op het onderzoek Sierra". In het vonnis waarvan beroep is door de rechtbank in de kern overwogen dat zij de beoordeling van relevantie van stukken eigenstandig wenste te maken.
Het hof overweegt dat het zich niet aan de indruk heeft kunnen onttrekken dat het aldus geformuleerde bevel (mede) is (in)gegeven doordat gedurende de loop van het onderzoek het geduld van de rechtbank te zeer op de proef is gesteld waar het gaat om de voortgang daarvan, om de dossiervorming en om de mate van doortastendheid van het optreden ter zake van de officieren van justitie ter terechtzittingen in eerste aanleg
Wat daarvan ook zij, het hof is van oordeel dat het bevel tot het overleggen van "alle stukken die betrekking hebben op het onderzoek Sierra" het eerder in dit arrest door het hof weergegeven juridisch kader en de daaraan te ontlenen systematiek miskent.
Immers, als uitgangspunt geldt dat het de taak en verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie is het strafdossier samen te stellen, waarbij leidend dient te zijn dat daarin alle stukken worden gevoegd hetzij in voor de verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin.
Het is -voor zover hier van belang - denkbaar dat door de verdediging een op feiten en/of omstandigheden gegronde stelling wordt betrokken dat er bepaalde resultaten van het voorbereidend onderzoek bestaan -vastgelegd in processtukken - of anderszins bepaalde informatie voorhanden is, die in belastende of ontlastende zin met het oog op de op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv door de rechter te geven beslissingen van betekenis zijn/is, terwijl die processtukken zich desondanks niet in het dossier bevinden (en de kennisneming daarvan niet aan de verdediging mag worden onthouden), dan wel die informatie ten onrechte nog niet in een processtuk is vastgelegd en in het dossier is gevoegd. In dat geval zal het openbaar ministerie hebben te onderzoeken of dergelijke stukken bestaan dan wel dergelijke informatie voorhanden is, waarna het openbaar ministerie zal hebben te toetsen of die stukken of informatie redelijkerwijs van belang zijn in een voor de verdachte belastende of ontlastende zin. Bij verschil van inzicht omtrent de uitkomst van die toetsing kan de rechter op verzoek en overigens ambtshalve vervolgens aan het openbaar ministerie te bevelen dat bepaalde processtukken alsnog worden (opgemaakt en) gevoegd in het strafdossier.
In casu heeft de rechtbank een bevel gegeven dat -voor zover het ziet op andere stukken dan de inhoud van de eerder bedoelde ordners- naar 's hofs oordeel niet alleen getuigt van miskenning van de vorenweergegeven systematiek maar bovendien niet voldoet aan de aan een rechterlijk bevel te stellen eis van bepaaldheid.
Het hof acht weliswaar niet geheel onbegrijpelijk dat door een gebrekkige informatievoorziening van de zijde van de officier van justitie en de gecompartimenteerde aanlevering van stukken, veelal in een laat stadium, het geduld van de rechtbank danig op de proef is gesteld en dat deze gang van zaken mogelijk aanleiding heeft gegeven tot ergernis. Daarmee is de vaststelling dat de officier van justitie belastende dan wel ontlastende stukken achterhoudt, dan wel haar taken aangaande de samenstelling van het procesdossier niet goed uitoefent, nog niet gegeven. Dat zo zijnde, en nu ook overigens niet is gebleken van daartoe nopende feiten en omstandigheden, acht het hof voor de rechtbank geen grond aanwezig om, met voorbijgaan aan de hiervoor beschreven systematiek, de aan de officier van justitie geattribueerde bevoegdheid en taak van haar over te nemen door kennis te willen nemen van de inhoud van "alle stukken in het onderzoek Sierra" met het oog op het door de rechtbank eigenstandig selecteren op de relevantie daarvan in de evenbedoelde zin.
Daarbij komt, dat het bevel naar letter en strekking zodanig ruim en algemeen is geformuleerd dat niet goed valt in te zien hoe daaraan een behoorlijke uitvoering kan worden gegeven.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grondslag van hetgeen door de door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevolgen van het handelen en nalaten van de officier van justitie is vastgesteld - ook wanneer het een en ander in onderlinge samenhang wordt beschouwd - ondeugdelijk is. Ook overigens is aan het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de officier van justitie met haar handelen/nalaten een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, of de rechtbank is misleid. Evenmin is naar het oordeel van het hof anderszins gebleken van misleiding van de rechtbank, noch van een dermate fundamentele inbreuk op beginselen van een behoorlijke strafvervolging, dat niet-ontvankelijkverklaring zou moeten volgen.
Het hof heeft bij dit oordeel overigens betrokken hetgeen door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de inhoud van het strafdossier is verklaard, te weten dat het openbaar ministerie zich ook nadat het vonnis waarvan beroep is gewezen zich nadrukkelijk ervan heeft vergewist of door het openbaar ministerie behoorlijk inhoud is gegeven aan de evenbedoelde taak en verantwoordelijkheid inzake de inhoud van het strafdossier. De advocaat-generaal heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken en gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen het vonnis waarvan beroep niet in stand dient te blijven, zodat - nu de hoofdzaak niet door de rechtbank is beslist en de advocaat-generaal en de verdediging de terugwijzing van de zaak naar de rechtbank heeft gevorderd c.q. subsidiair heeft verzocht - het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en zal terugwijzen naar de rechtbank, opdat de rechtbank recht doet met inachtneming van 's hofs arrest.
6. De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen zijn in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in hun respectieve vorderingen. Ieder van hen heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd, steeds binnen de grenzen van haar eerste vordering.
Het hof overweegt, in aanmerking genomen hetgeen is bepaald in artikel 335 jo. 415 van dat wetboek, dat de uitspraak over die vorderingen eerst zal geschieden gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de in de strafzaak te geven beslissingen - met vernietiging van het vonnis waarvan beroep zal het hof de strafzaak terugwijzen naar de rechtbank - komen bij die stand van zaken, nu door het hof in de strafzaak geen einduitspraak in de zin van artikel 138 Sv wordt gedaan, de vorderingen niet voor beoordeling en beslissing door het hof in aanmerking.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank te Alkmaar, teneinde recht te doen op de inleidende dagvaarding, met inachtneming van deze uitspraak
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2010.
Mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.