ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000979-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting en poging daartoe met bewijsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdachte was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld voor verkrachting en poging daartoe. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd, heeft in hoger beroep aangevoerd dat er belangrijke bewijsstukken ontbreken, zoals een foto die door de aangeefster was opgestuurd en de auditieve registratie van haar verklaring. Deze stukken zijn niet aan het dossier toegevoegd, wat volgens de verdediging de mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de getuigen te toetsen heeft aangetast. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ondanks deze verzuimen, er voldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft vastgesteld dat er DNA-materiaal van de verdachte op het tapijt van de woning van de aangeefster is aangetroffen, wat de betrokkenheid van de verdachte bij de verkrachting bevestigt. De verdediging heeft ook betoogd dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent zijn, maar het hof heeft deze verklaringen als betrouwbaar beoordeeld, mede gezien de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben afgespeeld. De verdachte heeft een ernstig misdrijf gepleegd, waarbij hij de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers heeft aangetast. Het hof heeft de strafoplegging heroverwogen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank voor andere feiten bevestigd, maar de strafoplegging aangepast.

Uitspraak

parketnummer: 23-000979-09
datum uitspraak: 18 oktober 2010
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2009 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-447987-07 (zaak A) en 13-442894-08 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 3 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 10 juni 2008, 31 juli 2008, 5 september 2008, 27 november 2008 en 22 januari 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 juni 2010, 26 augustus 2010 en 4 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren zal bespreken.
Formele verweren
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort gezegd - aangevoerd:
- dat de door aangeefster [slachtoffer 1] opgestuurde foto van een persoon die zij op de verdachte vond lijken niet aan het dossier is toegevoegd, zodat aan de verdediging en de rechter doelbewust de kennisneming van potentieel ontlastend materiaal is onthouden;
- dat de auditieve registratie van het verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] niet is bewaard, waardoor de verdediging de mogelijkheid is ontnomen de betrouwbaarheid van die getuige aan de hand van het geregistreerde materiaal te toetsen;
- het tapijt is niet beschikbaar gehouden voor volledig tegenonderzoek, bovendien hebben de technisch rechercheurs verzuimd proces-verbaal op te maken van twee bemonsteringen van het tapijt en is het tapijt, in strijd met artikel 5, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, niet voorzien van een sluitzegel voordat het aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor onderzoek is aangeboden.
De raadsman van de verdachte heeft op basis van het bovenstaande tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde geconcludeerd.
Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Dat de door [slachtoffer 1] opgestuurde foto niet aan het dossier is toegevoegd kan - wat daar verder ook van zij - naar het oordeel van het hof niet leiden tot de conclusie dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, aan de verdediging en de rechter doelbewust de kennisneming van potentieel ontlastend materiaal is onthouden. Het hof betrekt bij dit oordeel dat het bestaan hebben van de foto niet verborgen is gehouden, terwijl bepaald niet de indruk is gewekt dat die foto belastend voor de verdachte zou zijn. Integendeel, uit het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangeefster van 13 juni 2007 (p. 265 e.v.) wordt onmiskenbaar duidelijk dat de foto kennelijk onvoldoende gelijkenis met het uiterlijk van de verdachte vertoonde.
Dat de auditieve registratie van het verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] niet is bewaard is gebleven, is onjuist en wordt door het hof geduid als een verzuim. Het hof is evenwel van oordeel dat, gelet op de wijze waarop dit verhoor is gerelateerd en gelet op het verhoor van de dochter en zoon van aangeefster, in voldoende mate inzicht wordt gegeven in de geestelijke toestand van de aangeefster ten tijde van haar aangifte. Bovendien is de aangeefster nadien, als getuige gehoord door de rechter-commissaris, nog door de raadsman kunnen worden ondervraagd. Er zijn aldus, naar het oordeel van het hof, ondanks het ontbreken van de auditieve registraties voldoende mogelijkheden geweest voor de verdediging om zich een mening te vormen omtrent de betrouwbaarheid van de aangifte. Zo bezien is het door het verzuim veroorzaakte nadeel voldoende gecompenseerd.
Dat het tapijt niet beschikbaar is gehouden voor een volledig tegenonderzoek, is eveneens te betreuren. Ook hier is het hof van oordeel dat dit een verzuim oplevert. Echter, er heeft een tegen onderzoek plaats kunnen vinden door Independent Forensic Services (IFS) van de door het NFI bewaarde extracten van de bemonsteringen van het tapijt. Voorts is er door IFS onderzoek verricht aan bemonsteringen van twee nog niet eerder onderzochte wattenstaafjes. Het hof stelt, gelet op hetgeen verbalisant [verbalisant 1] daarover ter zitting in hoger beroep van 26 augustus 2010 heeft verklaard, in samenhang bezien met het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2010 en de daarbij gevoegde stukken, vast dat met deze wattenstaafjes bemonsteringen van het tapijt hebben plaatsgevonden. Aldus heeft aanvullend onderzoek door IFS van twee, nog niet eerder onderzochte bemonsteringen van het tapijt plaatsgevonden. Het hof acht daarmee in voldoende mate tegemoetgekomen aan het belang van de verdediging bij een tegenonderzoek. Ook hier geldt derhalve dat het door het verzuim veroorzaakte nadeel voldoende is gecompenseerd.
Dat door de technisch rechercheurs in eerste instantie verzuimd is proces-verbaal op te maken van de twee eerder bedoelde bemonsteringen van het tapijt, is in voldoende mate hersteld door hetgeen door de getuige [verbalisant 1] ter terechtzitting van het hof van 26 augustus 2010 is verklaard, in samenhang bezien met het genoemde aanvullend proces-verbaal, met bijlagen, van de politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] van 30 september 2010. Immers, de feitelijke gang van zaken is daarmee voldoende komen vast te staan.
De door de raadsman genoemde feiten en omstandigheden kunnen, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van het hof niet leiden tot de conclusie dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces. Dat, artikel 5, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken niet is nageleefd, kan van belang zijn voor de waardering van de betrouwbaarheid van de resultaten van het DNA-onderzoek - reden waarom daarop hierna nog zal worden ingegaan -, doch kan niet afdoen aan het hiervoor weergegeven oordeel.
Bespreking van bewijsverweren
Zaak A, feit 1
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort gezegd - aangevoerd dat de bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat het feit door iemand anders dan de verdachte is gepleegd. De raadsman heeft gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat getuige [getuige 1] de verkeerde persoon heeft achtervolgd en dat een ander persoon het door getuige [getuige 2] aangewezen pand is binnengevlucht, waarna de politie de verdachte daar aantrof. Ook komt de omschrijving van de dader door aangeefster niet overeen met de verdachte, aldus de raadsman.
De raadsman heeft op basis van het bovenstaande tot vrijspraak geconcludeerd.
Het hof acht, gelet op de verklaringen van de als getuigen gehoorde [getuige 1] en [getuige 2] - in het bijzonder ook ten overstaan van de rechter-commissaris - en het feit dat de politie de verdachte in het door [getuige 2] aangewezen pand aan de [straatnaam] heeft aangetroffen, buiten redelijke twijfel dat het de verdachte is geweest die de woning van [slachtoffer 2] is binnengedrongen. Daarbij betrekt het hof ook dat verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen of willen geven voor zijn aanwezigheid - in bezwete toestand -, toen en daar in het pand aan de [straatnaam]. Aan het voorgaande kunnen de door de raadsman gesignaleerde contra-indicaties niet afdoen. Derhalve verwerpt het hof dit verweer.
De raadsman heeft subsidiair geconcludeerd tot vrijspraak van de in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde. De door aangeefster omschreven handelingen zijn niet specifiek op het seksueel binnendringen van het lichaam gericht geweest, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van hetgeen door aangeefster is verklaard, de gedragingen van de verdachte moeten worden beschouwd als een begin van uitvoering van verkrachting. Het hof betrekt bij dit oordeel bovendien dat, zoals uit de bewezenverklaring van zaak A onder feit 5 volgt, de verdachte eerder, nadat hij op vergelijkbare wijze een vrouw in haar woning had benaderd, een voltooide verkrachting heeft gepleegd. Derhalve verwerpt het hof ook dit verweer.
Zaak A, feit 5
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort gezegd - aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn, nu de aangeefster blijkens het dossier in de war is en haar verklaringen onsamenhangend zijn.
Het hof overweegt dat aangeefster tweemaal in grote lijnen consistent heeft verklaard en er geen deugdelijke aanwijzingen zijn dat zij heeft verzonnen dat zij is verkracht, integendeel: in overeenstemming met haar verklaringen is er een spermaspoor op haar tapijt aangetroffen, is door de politie waargenomen dat haar hordeur was verbogen en is door de politie en door een arts bloed en/of letsel in het gezicht van aangeefster waargenomen. Het hof acht de verklaringen van de aangeefster derhalve op het punt van de haar overkomen verkrachting voldoende betrouwbaar en verwerpt derhalve dit verweer.
Het hof acht, gelet op de DNA-onderzoeken door het NFI en IFS, bewezen dat zich sperma en ander DNA bevattend materiaal dat aan de verdachte kan worden toegeschreven op het tapijt in de woning van de aangeefster bevond. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat het inbeslaggenomen tapijt in strijd met eerdergenoemde bepaling in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken niet voorzien was van een sluitzegel, doch het hof ziet gelet op hetgeen de getuige [verbalisant 1] ter terechtzitting heeft verklaard omtrent de wijze van verpakking van het tapijt en de overbrenging ervan naar het NFI - in samenhang met de zich in het dossier bevindende foto's van het verpakte tapijt zoals dat door het NFI is ontvangen - in het onderhavige geval geen aanleiding om vanwege het enkele ontbreken van het sluitzegel aan de betrouwbaarheid van de resultaten van het DNA-onderzoek te twijfelen.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat de dader op haar tapijt heeft geejaculeerd en bij ontbreken van een plausibele andere verklaring voor de aanwezigheid van verdachtes sperma op dit tapijt, is voorgaande vaststelling mede redengevend voor de conclusie dat de verdachte de dader van de verkrachting is. Door de verdachte is, overigens voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep, gesuggereerd dat het tapijt in de woning van de aangeefster zich oorspronkelijk in zijn woning heeft bevonden en na een ontruiming van die woning elders is beland. Kennelijk beoogt de verdachte - zo begrijpt althans het hof - daarmee te zeggen dat zijn sperma reeds op het tapijt is beland voordat dit tapijt zich in de woning van aangeefster bevond. Het hof acht dit verweer onaannemelijk, gelet - achtereenvolgens - op het ontbreken van enige nadere feitelijke onderbouwing ervan, op hetgeen door de aangeefster tegenover de rechter-commissaris is verklaard omtrent de herkomst van het tapijt en op de verklaring van de aangeefster dat sperma op het tapijt is beland ten tijde van de verkrachting.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en onder 5 en in zaak B ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en onder 5 en in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde - misdrijven, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen - overweegt het hof, deels gelijk de rechtbank heeft gedaan in het vonnis waarvan beroep, als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en poging daartoe. Beide feiten pleegde hij gedurende de nacht en na te zijn binnengedrongen in de woning van de vrouwen. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. De verdachte heeft door zijn handelen bovendien het gevoel van veiligheid bij de slachtoffers, dat bij uitstek aan de eigen woning is verbonden, op grove wijze geweld aangedaan.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten vaak nog lange tijd nadelige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Uit de verklaringen van het slachtoffer van de poging tot verkrachting blijkt dan ook dat het slachtoffer aan het gebeurde langdurige psychische schade heeft overgehouden, onder meer tot uitdrukking komend in slecht slapen, schrikachtigheid en prikkelbaarheid.
Het slachtoffer van de verkrachting had ten tijde van het gebeurde de leeftijd van 73 jaar. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een vrouw van deze leeftijd, minder weerbaar en dus gemakkelijk te overmeesteren, tot zijn slachtoffer heeft gemaakt. Het is schrijnend dat ook een bejaarde vrouw zich in haar eigen woning niet veilig kan voelen omdat zij machteloos staat tegenover iemand die zijn seksuele lusten ten koste van haar bevredigt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiele Documentatie van 17 juli 2008 is de verdachte in 1998 voor ontucht met een minderjarige veroordeeld. Desondanks heeft de verdachte zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een zedendelict. Bovendien heeft de verdachte op geen enkele manier verantwoording afgelegd voor zijn daden. Hij heeft er geen blijk van gegeven zich te realiseren wat hij zijn slachtoffers heeft aangedaan en van spijt zijnerzijds is geenszins gebleken. De verdachte heeft nauwelijks meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum met gevolg dat hij het de rechter heeft bemoeilijkt nader inzicht te verkrijgen in zijn geestesvermogens.
Voorts heeft de verdachte als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleven. Hij heeft daarmee bewust een door het bevoegde gezag genomen besluit overtreden en het Nederlandse vreemdelingenbeleid doorkruist. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiele Documentatie van 23 september 2010 is de verdachte eerder voor hetzelfde delict veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vijf jaren passend en geboden.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van hetgeen aan hem in zaak A onder 3 en 4 is ten laste gelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2010.