ECLI:NL:GHAMS:2010:BO0036

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.412-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en verrekening in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van een faillissementsverzoek dat door de rechtbank Amsterdam was afgewezen. Appellante, een voormalige echtgenote, had een vordering van € 8703,14 op geïntimeerde, haar ex-echtgenoot, wegens achterstallige uitkeringen voor levensonderhoud. Geïntimeerde betwistte de vordering en voerde tegenvorderingen aan die hij wilde verrekenen met het bedrag dat hij aan appellante verschuldigd zou zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering van appellante en had het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.

Tijdens de zitting op 11 mei 2010 werd de zaak behandeld. Het hof oordeelde dat, gezien de complexiteit van de geschillen tussen de partijen, een nader onderzoek naar de tegenvorderingen niet binnen het kader van de faillissementsprocedure viel. Het hof concludeerde dat het niet summierlijk vaststond dat appellante recht had op de vordering en dat er geen bewijs was dat geïntimeerde in een toestand verkeerde waarin hij zijn schulden niet kon betalen. Daarom bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek tot faillietverklaring af.

Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank, waarmee het faillissementsverzoek van appellante werd afgewezen. Dit arrest werd uitgesproken op 1 juni 2010, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 1 juni 2010 in de zaak met
zaaknummer 200.063.412/01 van:
[ APPELLANTE ],
wonende te [ A ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante is bij op 23 april 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 21 april 2010 met rekestnummer 452212/FT-RK 10.352, waarbij het verzoek van Appellante tot faillietverklaring van geïntimeerde is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 11 mei 2010. Ter zitting is Appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat voornoemd. Voorts is geïntimeerde verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De gronden van de beslissing
2.1. Op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2. Appellante pretendeert een opeisbare vordering op geïntimeerde groot € 8703,14 uit hoofde van achterstallige, door geïntimeerde te betalen uitkeringen tot haar levensonderhoud uit hoofde van de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2007. Geïntimeerde heeft de verschuldigdheid van genoemd bedrag gemotiveerd bestreden en daarbij onder meer een beroep gedaan op een aantal tegenvorderingen op Appellante die hij met genoemd van hem gevorderd bedrag wenst te verrekenen. Appellante op haar beurt bestrijdt dat aan geïntimeerde dat beroep op verrekening toekomt.
2.3. Mede gelet op de aard, veelheid en diversiteit van de geschillen waarin partijen – voormalige echtelieden – verwikkeld zijn gaat een nader onderzoek naar een en ander het bestek van de onderhavige procedure te buiten. Op voorhand valt evenwel niet uit te sluiten dat een of meer van de gepretendeerde tegenvorderingen in verrekening zullen kunnen worden gebracht. Thans valt niet summierlijk vast te stellen of en zo ja tot welk bedrag Appellante per saldo nog een vordering op geïntimeerde heeft. Zelfs echter indien dat wel het geval zou zijn, dan zou het verzoek tot faillietverklaring niettemin niet kunnen worden toegewezen. Geïntimeerde heeft immers in de stukken en bij de behandeling in hoger beroep de door Appellante aangevoerde steunvorderingen stuk voor stuk gemotiveerd betwist. Ook overigens is niet summierlijk gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat geïntimeerde verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring van geïntimeerde dan ook terecht afgewezen.
3. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, H.J.M. Boukema en M.J.J. de Bontridder en uitgesproken ter openbare terecht¬zitting van het hof van 1 juni 2010 in tegen¬woordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.