ECLI:NL:GHAMS:2010:BN9704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.056.978-01 en 200.056.980-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Bockwinkel
  • M.W.E. Koopmann
  • H.J.M. Boukema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsanering en beoordeling van goede trouw bij faillissement

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2010, gaat het om de toelating van appellanten tot de schuldsaneringsregeling. Appellanten, een echtpaar, hebben een aanzienlijke schuldenlast van € 226.553,59, waaronder schulden aan Heineken Nederland B.V., een particulier en M&A Beheer B.V. Het faillissement van hun onderneming, Haarlem B.V., is aangevraagd door een schuldeiser, en appellanten hebben op 3 december 2009 een verzoek tot schuldsanering ingediend. De rechtbank Haarlem heeft hun verzoek afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van hun schulden.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat het faillissement van Haarlem B.V. niet aan onbehoorlijk bestuur van hen te wijten is. Het hof wijst op de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan, waaronder het mismanagement van een derde partij en de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering van appellanten.

Het hof heeft besloten de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing te verklaren op appellanten. Dit biedt hen de kans om uit hun financiële problemen te komen, gezien hun huidige werk en inkomen. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Haarlem voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 30 maart 2010 in de zaak met zaaknummers 200.056.978/01 en 200.056.980/01 van:
[ APPELLANT 1 ], en zijn echtgenote
[ APELLANTE 2 ],
beiden wonende te [ Z ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. M.E.M. Vermeij te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellanten – hierna ook wel [ Appellanten ] of [ [ Appellant 1 ] en [ Appellante 2 ] afzonderlijk – zijn bij op 15 februari 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 9 februari 2010 met rekestnummers 164179 en 164180, waarbij het verzoek van appellanten tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 16 maart 2010. Bij deze behandeling zijn appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaat voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1 De rechtbank heeft op de in de beslissing waarvan beroep vermelde gronden het verzoek van appellanten om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet (Fw) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat appellanten te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden, onder meer nu uit het faillissementsdossier van een vennootschap van hen naar voren komt dat de gevoerde administratie onvolledig is geweest en geen betrouwbaar beeld geeft, alsmede dat de jaarrekeningen 2003, 2004 en 2006 niet tijdig zijn gedeponeerd.
2.2 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1 [ Appellant 1 en [ Appellante 2 ] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn beiden 52 jaar oud en hebben geen minderjarige kinderen. De totale schuldenlast van appellanten bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder f Fw op 30 november 2009 € 226.553,59, waaronder een schuld aan Heineken Nederland B.V. van € 160.984,29, een schuld aan de heer [ S ] van € 23.153,50 en een schuld aan M&A Beheer B.V. van € 30.000,-. Op 17 november 2009 heeft [ S ] het faillissement van
[ Appellant 1 ] aangevraagd. Appellanten hebben op 3 december 2009 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De behandeling van de faillissementsaanvraag is daarop aangehouden door de rechtbank.
2.2.2 Appellanten zijn sinds 14 december 1998 bestuurders van de besloten vennootschap [ naam BV ](hierna Haarlem B.V.), welke vennootschap bij uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 februari 2008 in staat van faillissement is verklaard. Enig aandeelhouder van deze B.V. is [ Zandvoort B.V. ] (hierna Zandvoort B.V.). Van Zandvoort B.V. waren appellanten bestuurders en tevens de enige aandeelhouders. Deze laatste B.V. is naar zeggen van appellanten per 5 december 2009 ontbonden.
[ Appellant 1 ] heeft tot in de loop van 1998 een bakkerij geëxploiteerd. Hij heeft deze vervolgens verkocht en met de opbrengst daarvan heeft hij het horecabedrijf “t Strandcafé” te Zandvoort gekocht, welk bedrijf gestart is in april 2000. Voorts heeft hij in 2001 de inventaris en goodwill gekocht van horecabedrijf “t Lokaal” te Zandvoort. Van beide bedrijven is de bedrijfsruimte aangekocht door Zandvoort B.V. die de ruimtes verhuurde aan deze bedrijven. Omstreeks december 2002 heeft [ Appelant 1 ]de inventaris en goodwill van “t Strandcafé” verkocht aan de heer [ Z ]. Per 1 januari 2003 is Haarlem B.V. met de heer [ Z ] een commanditaire vennootschap aangegaan genaamd “t Strandcafé C.V.”, welke vennootschap is ontbonden per 1 oktober 2004 na het uittreden van Haarlem B.V. De bedrijfsactiviteiten van “t Lokaal” zijn in oktober 2006 gestaakt toen [ Appellant 1 ] door een aanzienlijke huurachterstand gedwongen was de bedrijfsruimte te ontruimen.
[ Appellant ] werkt sinds tweeënhalf jaar als taxichauffeur en verdient daarmee € 1.200,- netto per maand. [ Appellante 2 ]werkt 21 uur per week in de thuiszorg en verdient ongeveer € 850,- netto per maand.
2.2.3 Appellanten hebben gesteld te goeder trouw te zijn geweest bij het ontstaan en onbetaald blijven van hun schulden. Zij hebben daartoe – zakelijk samengevat - het volgende aangevoerd.
Het faillissement van Haarlem B.V. is veroorzaakt door het mismanagement en het daarop volgende faillissement van de heer Van der Zee. Haarlem B.V. heeft daardoor de verkoopopbrengst van “t Strandcafé” ad € 165.000,- niet kunnen incasseren, een verlies dat de B.V. niet meer te boven is gekomen. Door de derving van inkomsten kon Zandvoort B.V. de huur van de panden niet langer betalen met ontruiming van “t Strandcafé” en “t Lokaal” tot gevolg. Dat Haarlem B.V. in staat van faillissement is verklaard is – mede daarop gelet - niet aan onbehoorlijk bestuur van appellanten te wijten, ook al zijn (deels) jaarstukken niet tijdig gedeponeerd. De curator in het faillissement van Haarlem B.v. heeft er ook van afgezien terzake een vordering tegen hen in te stellen. Dit faillissement zal blijkens mededelingen van de curator binnenkort wegens gebrek aan baten worden opgeheven.
Voor een aantal vennootschapsschulden hebben appellanten zich op verlangen van de desbetreffende schuldeisers hoofdelijk aansprakelijk moeten stellen. Aan dat verlangen is te goeder trouw voldaan.
Appellanten hebben een overzicht overgelegd van de openstaande belastingaanslagen ten laste van [ Appellant 1 ] en [ Appellanten ] in privé en van Zandvoort B.V., tot welke fiscale eenheid Haarlem B.V. behoort. Hieruit blijkt – aldus appellanten - voor Zandvoort B.V. van een openstaande schuld van ongeveer € 52.000,- en niet, zoals eerder in een faillissementsverslag genoemd, van € 207.000,-.
Met betrekking tot de schuld aan [ S ] hebben appellanten aangevoerd dat zij, buiten hun schuld om, de door hen van
[ S ] gekochte woning niet op de afgesproken datum konden afnemen. De nieuwe woning kon worden gefinancierd uit de opbrengst van de oude woning. Tegen de verwachting in werd één van de drie op de oude woning rustende beslagen niet tijdig opgeheven. Hiervoor waren twee kort geding procedures nodig. Appellanten spraken met [ S ] af om de door hem geleden vertragingsschade ad € 3.700,- te voldoen, hetgeen ook is gebeurd. Ondanks deze afspraak maakte [ S ] later ook nog aanspraak op de contractuele boete, waarop appellanten noodgedwongen op de dag van de overdracht een schuldbekentenis van € 6.000,- hebben getekend. Toen appellanten, door fiscaal loonbeslag, niet in staat bleken dat bedrag te kunnen betalen, heeft [ S ] ontbinding van de desbetreffende overeenkomst en de betaling van de gehele contractuele boete gevorderd. Dit is in rechte toegewezen; appellanten hebben geen hoger beroep ingesteld.
Met betrekking tot de schuld aan M&A Beheer hebben appellanten gesteld dat deze schuld verbouwingskosten van het café betreft waarvoor zij persoonlijk hebben getekend. Appellanten hebben echter verklaard dat deze schuld door M&A niet bij hen zal worden geïnd omdat afgesproken is dat de nieuwe eigenaar van het café deze zal betalen.
2.3 Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar ingevolge artikel 288 lid 1 sub b Fw voldoende aannemelijk dient te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de schulden die in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het inleidend verzoekschrift ten laste van appellanten zijn ontstaan te goeder trouw zijn ontstaan en onbetaald gebleven. Tegenover de gemotiveerde betwisting door appellanten is in de onderhavige procedure onvoldoende aannemelijk geworden dat het faillissement van Haarlem B.V. aan onbehoorlijk bestuur van appellanten moet worden geweten, ook al zijn (deels) jaarstukken niet tijdig gedeponeerd en zijn mogelijk – achteraf bezien – destijds bepaalde (beleids)beslissingen genomen die beter in andere zin hadden kunnen luiden of beter achterwege hadden kunnen blijven. Ook anderszins is van het ontbreken van goede trouw in de zin der wet bij het ontstaan en onbetaald blijven van schulden van appellanten niet gebleken, de schuld aan [ S ] daarbij inbegrepen.
Het hof heeft er voldoende vertrouwen in dat appellanten – die beiden in loondienst werkzaam zijn - hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zullen nakomen en is van oordeel dat zij een kans moeten krijgen uit hun financieel benarde situatie te komen.
2.4 Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen en het onderhavige verzoek van appellanten alsnog toewijzen, nu ook overigens aan de wettelijke vereisten is voldaan.
3. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep;
- verklaart alsnog op [ Appellant ] en [ Appellante ] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Haarlem om te worden voortgezet met inachtneming van het in dit arrest overwogene.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, M.W.E. Koopmann en H.J.M. Boukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van
30 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.