parketnummer: 23-005836-06
datum uitspraak: 6 oktober 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-523345-05 tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 15 en 16 november 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 8 oktober 2008, 18 augustus 2010 en 22 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 24 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (zijn dochter) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader toen aldaar met dat opzet
die [slachtoffer 1] letsel aan het hoofd en/of het lichaam toegebracht (te weten twee schedelbreuken en/of een of meer gebroken oogkas(sen) en/of een gebroken sleutelbeen en/of hersenletsel), door die [slachtoffer 1] een of meermalen (krachtig) op en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of aan haar lichaam te trekken
en/of
een of meermalen een jeue de boules-bal, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te gooien en/of te werpen en/of slaan
en/of
die [slachtoffer 1] een of meermalen (krachtig) door elkaar te schudden, hetgeen (door aldus ontstaan hersenletsel) hersenfunctieverlies ten gevolge heeft gehad, waardoor de dood van voornoemde [slachtoffer 1] is ingetreden;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 24 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan (zijn dochter) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]) zwaar lichamelijk letsel (te weten twee schedelbreuken en/of een of meer gebroken oogkas(sen) en/of een gebroken sleutelbeen en/of hersenletsel), heeft/hebben toegebracht, immers heeft verdachte en/of zijn mededader toen en daar met dat opzet,
die [slachtoffer 1] een of meermalen (krachtig) op en/of tegen het hoofd en/of lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of aan haar lichaam getrokken
en/of
een of meermalen een jeue de boules-bal, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] gegooid en/of geworpen en/of geslagen en/of
die [slachtoffer 1] een of meermalen (krachtig) door elkaar geschud,
en/of
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] (door aldus ontstaan hersenletsel te weten hersenfunctieverlies) is overleden;
hij op of omstreeks 24 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan zijn/hun dochter [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]) zwaar lichamelijk lestel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer 1] een of meermalen (krachtig) op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of aan haar lichaam getrokken
en/of
een of meermalen een jeue de boules-bal, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegooid en/of geworpen en/of geslagen
en/of
die [slachtoffer 1] een of meermalen (krachtig) door elkaar heeft/hebben geschud,
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend (zijn dochter) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum])
een of meermalen (krachtig) op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of aan haar lichaam getrokken
en/of
een of meermalen een jeue de boules-bal, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegooid en/of geworpen en/of geslagen
en/of
die [slachtoffer 1] een of meermalen (krachtig) door elkaar heeft/hebben geschud,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten twee schedelbreuken en/of een of meer gebroken oogkas(sen) en/of een gebroken sleutelbeen en/of hersenletsel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden,
en/of tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] (door aldus ontstane hersenletsel te weten hersenfunctieverlies) is overleden;
feit 1 meest subsidiair
hij op of omstreeks 24 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (zijn dochter) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum])
een of meermalen (krachtig) door elkaar heeft/hebben geschud en/of aan haar lichaam heeft/hebben getrokken
en/of
een of meermalen een jeue de boules-bal, althans een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van [slachtoffer 1] heeft/hebben gegooid en/of geworpen,
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zodanig letsel, te weten twee schedelbreuken en/of een of meer gebroken oogkas(sen) en/of een gebroken sleutelbeen en/of hersenletsel te weten hersenfunctieverlies heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] aan de gevolgen daarvan is overleden;
feit 2 primair
hij op of omstreeks 15 september 1991 te Amsterdam opzettelijk (zijn zoon) [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen en daar met dat opzet, voornoemde [slachtoffer 2]
een of meermalen (krachtig) door elkaar geschud,
hetgeen door aldus ontstaan hersenletsel te weten hersenbeschadiging en/of bewusteloosheid tengevolge heeft gehad,
waardoor de dood van voornoemde [slachtoffer 2] is ingetreden;
feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 15 september 1991 te Amsterdam aan zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel), heeft toegebracht, immers heeft verdachte toen en daar met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2]
een of meermalen (krachtig) door elkaar geschud,
hetgeen door aldus ontstaan hersenletsel te weten hersenbeschadiging en/of ingetreden bewusteloosheid tengevolge heeft gehad,
en/of
waardoor de dood van voornoemde [slachtoffer 2] is ingetreden;
feit 2 meer subsidiair
hij op of omstreeks 15 september 1991 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum])
een of meermalen (krachtig) door elkaar heeft geschud,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenbeschadiging en/of bewusteloosheid), althans enig lichamelijk letsel en/of pijn heeft ondervonden,
en/of
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
feit 2 meest subsidiair
hij op of omstreeks 15 september 1991 te Amsterdam grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (zijn zoon) [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum])
een of meermalen (krachtig) door elkaar heeft geschud,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] zodanig letsel, te weten hersenbeschadiging en/of bewusteloosheid, heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer 2] aan de gevolgen daarvan is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De verdediging heeft aangevoerd dat het onder feit 2 meer subsidiair en feit 2 meest subsidiair tenlastegelegde inmiddels is verjaard en het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. De advocaat-generaal heeft zich hierbij aangesloten. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het onder feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde geldt (gelet op artikel 300, derde lid, juncto artikel 304 onder 1 Wetboek van Stafrecht) een maximum gevangenisstraf van 8 jaar. Ingevolge artikel 70, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in 12 jaar voor de misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan 3 jaar doch niet meer dan 10 jaar is gesteld.
Ten aanzien van het onder feit 2 meest subsidiair tenlastegelegde geldt (gelet op artikel 307, eerste lid Wetboek van Stafrecht) een maximum gevangenisstraf van 2 jaar. Ingevolge artikel 70, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in 6 jaar voor de misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van niet meer dan 3 jaar is gesteld.
De verjaring wordt volgens artikel 72, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gestuit door elke daad van vervolging. In het onderhavige geval gaat het hof in dit verband uit van de aanhouding van de verdachte op 22 november 2005, ruim 14 jaar na 15 september 1991.
Naar het oordeel van het hof brengt het bovenstaande met zich dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder feit 2 meer subsidiair en feit 2 meest subsidiair niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, nu niet is gebleken van enige daad van vervolging vóór het verstrijken van de verjaringstermijn.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 in al zijn onderdelen dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat het bewijs van het feit in de kern alleen berust op de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1], [moeder slachtoffer 1]. (Het hof begrijpt: de door [moeder slachtoffer 1] op 26 november 2005 bij de politie afgelegde verklaring.) Deze verklaring wordt in onvoldoende mate door andere bewijsmiddelen gesteund, waardoor het wettig en overtuigend bewijs tegen de verdachte ter zake van feit 1 ontbreekt.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 in al zijn onderdelen dient te worden vrijgesproken. De raadslieden hebben hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de door [moeder slachtoffer 1] afgelegde verklaring als onbetrouwbaar terzijde dient te worden gesteld. Voorts ontbreekt volgens de raadslieden een medische onderbouwing voor het causale verband tussen het vermeende handelen van de verdachte en het geconstateerde letsel van [slachtoffer 1] en is evenmin steunbewijs voor de verklaring van [moeder slachtoffer 1] voorhanden, waardoor het wettig en overtuigend bewijs tegen de verdachte ter zake van feit 1 ontbreekt.
Het oordeel van het hof.
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadslieden van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van dit feit ontbreekt. De door [moeder slachtoffer 1] afgelegde, jegens de verdachte belastende, verklaring wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Dit brengt met zich dat de verdachte van feit 1 in al zijn onderdelen moet worden vrijgesproken.
Beoordeling van feit 2 primair en subsidiair
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal heeft voor het bewijs van dit feit met name verwezen naar het door forensisch geneeskundige Bilo opgestelde rapport en de door Bilo en kinderradioloog Lequin ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2008 afgelegde verklaringen, op grond waarvan de meest plausibele verklaring voor het bij [slachtoffer 2] geconstateerde hersenletsel, als gevolg waarvan [slachtoffer 2] is komen te overlijden, een schudincident (een acceleratie/deceleratietrauma) is. Als gevolg hiervan is [slachtoffer 2] komen te overlijden. Dit geweldsscenario wordt naar het oordeel van de advocaat-generaal bevestigd door het feit dat bij [slachtoffer 2] twee ribfracturen zijn aangetroffen waarvan één zeer recent (voor de opname in het ziekenhuis) moet zijn ontstaan. Deze ribfracturen vormen een aanwijzing dat sprake is geweest van kindermishandeling. Uit de omstandigheid dat het hersenletsel van [slachtoffer 2] is ontstaan in een zeer korte tijdsspanne, waarin de moeder van [slachtoffer 2] afwezig was en in de kamer naast de verdachte enkel de tweejarige [zoon verdachte] aanwezig was, kan worden afgeleid dat dit schudincident moet worden toegeschreven aan de verdachte. De verklaring van de verdachte dat de tweejarige [zoon verdachte] met een tentstok in zijn hand stond en [slachtoffer 2] zou hebben geslagen is zeer onaannemelijk. Bovendien hebben de deskundigen de mogelijkheid verworpen dat het letsel van [slachtoffer 2] is ontstaan door het slaan met een tentstok. Alles in aanmerking genomen kan de dood van [slachtoffer 2] de verdachte in redelijkheid worden toegerekend.
In het kader van de behandeling van deze zaak in hoger beroep zijn drie getuige-deskundigen gehoord, te weten: de forensisch geneeskundige R.A.C. Bilo, de kinderradioloog M.H. Lequin en de kinderarts R.P.G.M. Bijlmer. In de verhoren is telkens ingegaan op het door Bilo, als forensisch geneeskundige/consulent forensische pediatrie, uitgebrachte rapport in deze zaak van oktober 2006, dat zich in het dossier bevindt.
Het hof stelt bij zijn overwegingen voorop dat deskundigenverklaringen en -rapporten van geneeskundigen ten aanzien van lichamelijk letsel in beginsel uitsluitsel kunnen geven omtrent de aard van het letsel. Voorts kan daarin worden aangegeven welke oorzaken van het geconstateerde letsel kunnen worden uitgesloten. Daarnaast kan worden aangegeven of bepaalde oorzaken niet kunnen worden uitgesloten en kan mededeling worden gedaan omtrent diagnoses. Binnen de grenzen van hetgeen naar medisch inzicht niet kan worden uitgesloten, kan een forensisch deskundige, op grond van zijn wetenschap en ervaring, ten aanzien van concrete gevallen verklaren omtrent de waarschijnlijkheid van mogelijke oorzaken van het letsel en hetgeen er feitelijk aan kan zijn voorafgegaan, dan wel hetgeen in dat verband uitgesloten moet worden. Dit kan in het strafproces onder omstandigheden een bewijsvermoeden scheppen bij het vaststellen van hetgeen feitelijk is voorgevallen. Het is uiteindelijk aan de feitenrechter om te beoordelen of aan het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, met inachtneming van hetgeen hiervóór is overwogen, voldoende steun is te ontlenen voor het aanvaarden van een bepaalde feitelijke toedracht.
Uit het eerdergenoemde rapport van de deskundige Bilo en uit diens verklaring ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat (voor zover thans van belang) moet worden uitgesloten dat het geconstateerde hersenletsel is veroorzaakt door het slaan met een aluminium tentstok, zoals aanvankelijk door de verdachte als mogelijkheid werd geopperd. Niet uitgesloten is echter, aldus Bilo, dat het hersenletsel het gevolg is van een acceleratie/deceleratie trauma dat kan optreden door hevig schudden van een baby. Bilo acht een acceleratie/deceleratie trauma – naar het hof begrijpt in zijn hoedanigheid van forensisch deskundige – de meest plausibele verklaring voor het ontstaan van het hersenletsel. Het trauma moet kort voor de ziekenhuisopname zijn ontstaan. De bij [slachtoffer 2] geconstateerde recente ribfractuur (op basis van compressie van de borstkas) ondersteunt deze verklaring, aldus Bilo.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2008 heeft de getuige-deskundige Lequin verklaard de conclusies van het door Bilo uitgebrachte rapport te delen.
Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft, in aanmerking genomen de stukken die zich in het dossier bevinden, naar ’s hofs oordeel onvoldoende aanknopingspunten opgeleverd om aan te nemen dat de verdachte [slachtoffer 2] kort vóór de ziekenhuisopname hevig heeft geschud. Naast het geconstateerde hersenletsel, acht het hof de eveneens geconstateerde ribfractuur niet toereikend voor een dergelijke aanname. Weliswaar heeft radiologisch onderzoek uitgewezen dat “de subtiel zichtbare fractuurlijn wijst op het recent ontstaan van de fractuur (dag, dagen), hetgeen bevestigd wordt door de zichtbare verbreding van de fractuurlijn” (rapport Bilo, p. III-26). Daarmee is echter niet uitgesloten dat deze fractuur reeds was opgelopen vóór de korte tijdsspanne waarin verdachte zich alleen met [slachtoffer 2] en zijn zoontje [zoon verdachte] in de woning bevond. Evenmin kan worden uitgesloten dat deze fractuur nadien is toegebracht bij enige poging van verdachte om [slachtoffer 2] te redden.
Ook overigens acht het hof geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte zich kort vóór de ziekenhuisopname heeft schuldig gemaakt aan hevig schudden van [slachtoffer 2]. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte aanvankelijk heeft gesuggereerd dat zijn zoontje [zoon verdachte], het letsel mogelijk had toegebracht met een aluminium tentstok, niet tot een dergelijke gevolgtrekking kan bijdragen. Die suggestie was onder de gegeven omstandigheden niet van zodanige aard dat moet worden aangenomen dat zij diende ter bemanteling van de waarheid.
De getuige-deskundige Bijlmer heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep van 18 augustus 2010 verklaard dat het standaardonderzoek bij opname in een zaak als deze tegenwoordig, anders dan destijds, ook voorziet in onderzoek naar een stofwisselingsprobleem, MCADD genaamd; hij kan niet uitsluiten dat bij [slachtoffer 2] sprake was van deze stofwisselingsstoornis. “Wat daar tegen zou spreken, is dat het bloedsuiker aan de hoge kant was, maar (…) dat kan ook beïnvloed zijn door de reanimatiepoging”, aldus Bijlmer. Geconfronteerd met pagina III-19 van het door Bilo uitgebrachte rapport, heeft Bijlmer verklaard dat de door Bilo aldaar (naar het hof begrijpt) uitgesloten metabole stoornis een andere aandoening is dan MCADD.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van het onder feit 2 meer subsidiair en feit 2 meest subsidiair ten laste gelegde.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 (in al zijn onderdelen) en feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. R.E. de Winter en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2010.
Mr. Haentjens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.