GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.056.884
(zaaknummer / rolnummer rechtbank 276696 / KG ZA 09-1158)
arrest in kort geding van de eerste civiele kamer van 5 oktober 2010
de stichting
Stichting Behoud de Eemvallei,
gevestigd te Baarn,
appellante,
advocaat: mr. J.J.C. van Haren,
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. S.H. van Os.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 16 december 2009 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna te noemen: de stichting) als gedaagde en geïntimeerden (hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden], en afzonderlijk: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]) als eisers in kort geding heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De stichting heeft bij exploot van 12 januari 2010, hersteld bij exploot van 26 februari 2010, [geïntimeerden] aangezegd van voornoemd vonnis van 16 december 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerden] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de stichting twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, [geïntimeerden] alsnog in hun vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hen deze vorderingen zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties. Vervolgens heeft de stichting een usb-stick ter griffie van het hof gedeponeerd.
2.3 Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden, en hebben zij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Zij hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van de stichting in de kosten van het hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Het hof gaat uit van de in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 vastgestelde feiten.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of de stichting, naar het voorlopig oordeel van het hof, onrechtmatig heeft gehandeld door op haar website twee berichten te plaatsen en door de inhoud van die berichten als perspublicatie naar verschillende lokale kranten te verzenden. Omwille van de duidelijkheid geeft het hof de op de website van de stichting geplaatste berichten hieronder volledig weer.
4.2 Het op 13 mei 2009 geplaatste bericht luidt als volgt:
“Tientallen jonge kieviten en grutto’s vermalen door grasmaaiende boer
De stichting Behoud de Eemvallei is verbijsterd over wat zich op woensdag 13 mei 2009 rond 11.30 uur in de Eemerwaard afspeelde. Een boer maaide tijdens het broedseizoen het gras waarbij tientallen jonge kieviten en grutto’s door de scherpe messen van zijn grasmaaimachine werden vermalen.
Veel oudervogels cirkelden schreeuwend en in volslagen paniek in de lucht. Bij degenen die er getuigen van waren liepen de koude rillingen over de rug. Tientallen kauwtjes en een reiger hadden de slachtpartij snel ontdekt en pikten de dode jonge weidevogeltjes op en vlogen ermee weg om ergens anders als buit te worden opgevreten.
De stichting greep direct in en nam telefonisch contact op met de Baarnse milieu-wethouder [P] die geen moment aarzelde en ook meteen in actie kwam. Hij stuurde een bijzondere opsporingsambtenaar van de gemeente ter plaatse die de boer met maaien liet stoppen en hem wegstuurde. Gelukkig was 75% van de Eemerwaard nog niet gemaaid. De boer had zich kennelijk geen tijd gegund om nog een paar weken te wachten tot de jonge weidevogels waren uitgevlogen. Daar kreeg hij dan ook een proces-verbaal voor vanwege overtreding van de Flora- en Faunawet. Grasmaaien tijdens het broedseizoen is wel toegestaan als men aan nestbescherming doet en om de nesten heen maait, maar daar was in de Eemerwaard geen sprake van.
De stichting hoopt dat de gemeente direct zal overgaan tot weidevogelbeheer van de Eemerwaard want dat ontbreekt nu, terwijl de weidevogelstand nog steeds dramatisch terugloopt. De wethouder [P] zegde de stichting toe daaraan te zullen werken.”
4.3 Het op 26 mei 2009 geplaatste bericht luidt:
“Verstoorde grutto’s laten zich weer luid horen in de Eemerwaard
Woensdag 13 mei 2009 werd het broedseizoen in de Eemerwaard wreed verstoord. Tientallen kieviten en grutto’s werden in de grasmaaier van een boer vermalen. Zie daarvoor het artikel van 13 mei op deze website.
Vandaag, dinsdag 26 mei 2009 verscheen de boer wederom met nog een man in de Eemerwaard. Gezien hun wijze van zoeken waren zij kennelijk bezig weidevogels en hun nesten op te sporen. En wat te denken van een schepnet. Zoekend liepen zij over gemaaid en nog ongemaaide weilanden. Men kan zich de vraag stellen waarom dit nu en op deze wijze gebeurt? Wil de boer tijdens het nog bezig zijnde broedseizoen, zijn op 13 mei door de gemeente Baarn gestopte maaiklus alsnog gaan afmaken?
De stichting heeft het opsporen vandaag gefilmd. De stichting wijst in dit verband op art. 9 van de Flora- en Faunawet waarin duidelijk staat: ‘Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Maar ook artikel 10 van de Flora- en Faunawet is niet mis te verstaan “Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Grutto’s behoren tot deze beschermde diersoort.
Bekijk de filmpjes:
filmpje 1
filmpje 2
filmpje 3
filmpje 4
filmpje 5
filmpje 6
filmpje 7”
4.4 Bij de beoordeling van de vraag of voldoende aannemelijk is dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld door het plaatsen en het als perspublicatie doorzenden van de twee gewraakte berichten, dient als centrale leidraad dat het in artikel 10, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting slechts beperkt kan worden indien een inbreuk op dat recht een wettelijke grondslag kent en in een democratische samenleving noodzakelijk is met het oog op, voor zover hier van belang, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Die wettelijke grondslag kan, onweersproken, gevonden worden in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, dat schadeplichtigheid in het leven roept voor het plegen van onrechtmatige daden. Er is derhalve sprake van een botsing tussen twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van de stichting het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [geïntimeerden] het recht op eer en goede naam en op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Het antwoord op de vraag welk van de beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.
4.5 De stichting heeft er, gelet op haar doelstelling voor behoud en versterking van natuur en landschap van de Eemvallei, belang bij het publiek te kunnen informeren over zaken en gebeurtenissen die de natuur in de Eemvallei kunnen schaden. Daartoe kan onder meer behoren het aan de kaak stellen van in dat verband gepleegde misstanden. [geïntimeerden] hebben er, als alle individuele burgers, belang bij niet door publicaties op internet of in de pers te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen.
4.6 In casu heeft de stichting voldoende aannemelijk gemaakt dat de gepubliceerde verdenkingen, welke beschuldigingen van feitelijke aard betreffen (te weten, kort gezegd, het vermalen van vogelnesten en het in strijd met de Flora- en Faunawet opsporen van inheemse vogels), ten tijde van de publicatie ervan steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal.
4.7 De stichting heeft in hoger beroep namelijk verschillende schriftelijke verklaringen in het geding gebracht, waaruit zulks kan worden afgeleid.
Allereerst ligt er de verklaring van haar secretaris, [Q] – voormalig milieucoördinator bij de gemeentepolitie te Baarn –, waarin onder meer staat:
“Getuige [X] uit [woonplaats] (…) belde mij op 13 mei 2009 omstreeks 11.30 uur en verklaarde dat [geïntimeerde sub 1] het gras in een weiland in de Eemerwaard te Baarn aan het maaien was, terwijl er nog grutto’s en kieviten broeden. De grutto’s waren opgevlogen en gingen hevig te keer. (…) Ikzelf was binnen 3 minuten ter plaatse en zag dat een tractor lange banen grasland maaide. Er waren ongeveer 8 grutto’s in de lucht die hevig te keer gingen en de rijdende tractor aanvielen. Daarna zag ik ongeveer 100 kauwtjes vanuit dat weiland wegvliegen waarvan tientallen een dode jonge weidevogel in hun bek hadden. Direct belde ik naar het gemeentehuis en vroeg wethouder [P] te spreken. Ik legde hem kort het geval kort uit. Hij stuurde de gemeentelijke BOA (Bijzondere Opsporings Ambtenaar), [Y] die binnen een paar minuten ter plaatse was. Hij liep direct het weiland in (…)
Dat gebeurde op 26 mei 2009. Zij, eiser en die weidevogelbeschermer liepen daar met grote dunne vangnetten (…) door het weiland, kennelijk om nog eventuele jonge weidevogels weg te vangen hetgeen een misdrijf is. (…)”.
Daarnaast is door de stichting overgelegd een getuigenverklaring van [X], onder meer inhoudende:
“Op woensdag 13 mei 2009 omstreeks 11.30 uur liet ik mijn honden uit over het wandelpad dat langs de Eemerwaard te Baarn loopt. Ik zag daar dat [geïntimeerde sub 1] in het weidegebied de Eemerwaard, het gras maaide met een grote grasmaaimachine die aan zijn tractor was bevestigd. Ik schrok enorm wat ik daar zag want deze boer maaide gewoon door terwijl een tiental grutto’s in de lucht waren en hartverscheurend om hun vermalen jongen schreeuwden. De beschermde weidevogels waren in volslagen paniek. Het zeer angstige en luidruchtige geschreeuw ging me door merg en been en de koude rillingen liepen over mijn rug. Ze vielen ook nog de tractor van [geïntimeerde sub 1] aan maar hij maaide onverstoord in rechte stroken door. (…) Ik heb direct [Q] van de stichting Behoud de Eemvallei gebeld en hem op de hoogte gebracht van dit vreselijke gebeuren.”
Voorts is in het geding gebracht een verklaring van [Z] onder meer inhoudende:
“Op 26 mei 2009 omstreeks 13.30 uur zag ik twee mannen in het weiland van de Eemerwaard te Baarn. Het was het weiland van [geïntimeerde sub 1] (…) Deze mannen kende ik niet. Ik nam aan dat dit [geïntimeerde sub 1] was met een bekende. (…) Ik zag dat deze mannen elk een schepnet droegen. De netten leken op de netten die door vissers worden gebruikt. (…) Wij liepen door en belden aan bij [Q] (…). Hij is er toen heengegaan om te filmen. (…)”
Ten slotte heeft de stichting een usb-stick ter griffie van het hof gedeponeerd, met daarop 7 korte filmpjes, naar het hof aanneemt dezelfde als die zij op 26 mei 2009 op haar website had geplaatst. Alhoewel de beelden niet erg duidelijk zijn en geen zekerheid verschaffen over hetgeen de twee gefilmde mannen in hun handen hielden, lijkt het er meer op dat de mannen een (vang)net bij zich droegen, dan dat zij – zoals [geïntimeerden] stellen – markeerstokken bij zich hadden.
Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de door de stichting geuite beschuldigingen dan ook niet lichtvaardig gedaan.
De door [geïntimeerden] in het geding gebrachte verklaringen (welke ertoe dienen de onjuistheid van voormelde beschuldigingen aan te tonen) kunnen aan het voorgaande niet afdoen. Datzelfde geldt voor het feit dat, zoals niet is weersproken, het door de buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Baarn opgelegde maaiverbod op 14 mei 2009 weer is opgeheven, en dat geen proces-verbaal is opgemaakt. Dit kort geding dient er immers niet toe om vast te stellen of de beschuldigingen al dan niet juist waren. Slechts de vraag of de beschuldigingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal is, in het kader van voormelde belangenafweging, van belang. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat de beschuldigingen achteraf in elk geval niet aantoonbaar onjuist zijn gebleken, nu de diverse ingebrachte verklaringen tegenover elkaar staan. Voorzover [geïntimeerden] willen stellen dat voormelde getuigenverklaringen slechts zijn opgesteld om hen te betichten van handelingen die door hen niet zijn gepleegd, hebben zij dat, gelet op het over en weer gestelde, onvoldoende gemotiveerd gedaan.
4.8 Daarnaast acht het hof, in het kader van voormelde belangenafweging, van belang dat [geïntimeerden] in de (als perspublicatie doorgezonden) berichten niet bij name zijn genoemd. Er wordt slechts gesproken over “een boer in de Eemerwaard”. Weliswaar wil het hof wel aannemen dat het voor bekenden in de kleine Baarnse gemeenschap, mede gelet op de naast het eerste bericht op de website geplaatste foto van [geïntimeerde sub 1] (waarop hij voornamelijk op de rug te zien is, staand naast zijn tractor), mogelijk moet zijn geweest te begrijpen om welke boer het ging, doch dat laat onverlet dat de stichting, door op deze wijze het handelen van [geïntimeerde sub 1] aan de kaak te stellen, op behoorlijk omzichtige wijze is omgegaan met diens belang op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Het feit dat [geïntimeerde sub 1] vervolgens de lokale pers te woord heeft gestaan, maakt dat, ook wanneer dat geschiedde op uitnodiging van de pers, niet anders. Uit de overgelegde artikelen uit de Gooi- en Eemlander valt af te leiden dat hij er tegenover de journalist voor is uitgekomen dat hij de betrokken boer was. Hij heeft daarmee de kans gekregen, en ook gegrepen, om zijn verhaal te doen, en zijn weergave van de beschreven gebeurtenissen te geven. Voormelde krant heeft die weergave ook gepubliceerd, zodat het publiek ook daarvan heeft kunnen kennisnemen.
4.9 Voorts acht het hof van belang dat de stichting niet een eigen materieel belang, doch een algemeen, maatschappelijk belang nastreeft, dat de misstand die aan de kaak wordt gesteld (met name het vermalen van vogelnesten) behoorlijk ernstig is, en dat geen sprake is van een ‘inkleding van de verdenkingen’ die onnodig grievend is.
4.10 Al het voorgaande in samenhang bezien – waarbij met name gewicht wordt toegekend aan het feit dat voldoende aannemelijk is dat de beschuldigingen ten tijde van de publicatie ervan steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal – maakt dat het belang van de stichting bij het plaatsen van voormelde berichten en het als perspublicatie doorzenden ervan, naar het voorlopig oordeel van het hof, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerden] bij het achterwege laten van berichtgeving waarmee hun eer en goede naam geschonden zouden kunnen worden.
4.11 Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat [geïntimeerden] de enkele vermelding van het feit dat ‘de boer’ een proces-verbaal kreeg vanwege overtreding van de Flora- en Faunawet (terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat die beschuldiging steun vond in het toen beschikbare feitenmateriaal, en die beschuldiging ook nadien niet terecht is gebleken), niet (voldoende duidelijk) ten grondslag hebben gelegd aan hun vordering tot – op onrechtmatige daad gegronde – verwijdering en rectificatie van de berichten. Het ging [geïntimeerden] blijkens hun stellingen met name om de beschuldigingen vogelnesten te vermalen en die vervolgens in strijd met de Flora- en Faunawet op te sporen. Daargelaten dat de enkele vermelding van het krijgen van een proces-verbaal in het niet valt bij de kernklacht van de publicatie van 13 mei 2009, zal het hof dan ook reeds om die reden voorbijgaan aan dit punt.
4.12 Nu deze kort geding procedure zich niet leent voor bewijslevering, gaat het hof voorbij aan het door [geïntimeerden] gedane bewijsaanbod.
4.13 Het voorgaande brengt met zich dat de tweede grief slaagt. De eerste grief kan derhalve onbesproken blijven.
4.14 Het bestreden vonnis moet worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog moeten worden afgewezen. [geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht van 16 december 2009 en doet opnieuw recht;
wijst af de vorderingen van [geïntimeerden];
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting wat betreft de eerste aanleg begroot op € 262,- voor griffierecht en wat betreft het hoger beroep begroot op € 894,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, op € 314,- voor griffierecht en op € 87,93 aan explootkosten.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, L.J. de Kerpel-van de Poel en
H.L. Wattel, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2010.