parketnummer: 23-00
datum uitspraak: 29 juli 2010 (promis)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 9 juni 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15- tegen
S B,
geboren te op ,
adres:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 mei 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 28 januari 2010 en 15 juli 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 100.000 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De feiten en het standpunt van de verdediging
De verdachte is op 8 februari 2007 tijdens een controle op Schiphol aangehouden, waarbij
€ 100.000,- (200 biljetten van € 500,-) in zijn handbagage is aangetroffen. De verdachte heeft over de herkomst van het geld ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de jaren 2002 tot 2007 een bedrag van € 80.000,- heeft gespaard uit de winsten van zijn ondernemingen, zijn inkomen, het inkomen van zijn echtgenote en huuropbrengsten en dat hij deze spaargelden successievelijk heeft omgewisseld in bankbiljetten van € 500,-. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij rond 7 februari 2007, vlak voor zijn vertrek naar (plaats), € 41.500,-
heeft opgenomen uit de kas van vier van zijn ondernemingen, van dat bedrag bij vrienden
€ 20.000,- heeft omgewisseld in coupures van € 500,- en het restant van € 21.500,- bij hem thuis in de kluis heeft gedaan. Vervolgens is hij de volgende dag op 8 februari 2007 met het gespaarde bedrag van € 80.000,- en het op 7 februari 2007 omgewisselde bedrag van € 20.000,- in coupures van€ 500,- naar Schiphol gegaan om naar (plaats) af te reizen, waar hij mogelijk dit bedrag in een onderneming genaamd (naam onderneming) te (vestigingsplaats onderneming) wilde investeren, dan wel in een reisbureau te (plaats). De verdediging heeft gesteld - kort samengevat - dat de verdachte, gelet op de veelal positieve resultaten van zijn ondernemingen, zijn persoonlijke inkomen, het inkomen van zijn echtgenote en de huuropbrengsten, op 8 februari 2007 over een bedrag van € 100.000,- kon beschikken. De verdediging heeft gewezen op de inhoud van het rapport van 30 juli 2009 van de belastingdienst, waar de controleurs van de belastingdienst – (namen controleurs) - na een onderzoek van de administratie van de ondernemingen van de verdachte en de door hem ingediende aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2003 tot en met 2005, tot dezelfde conclusie zijn gekomen. In hoger beroep hebben de getuigen (namen controleurs/ getuigen) deze conclusie herhaald. De verdediging acht niet bewezen dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf, met name nu omtrent de herkomst van het geld door de verdachte een aannemelijke verklaring is afgelegd en ook het onderzoek door de belastingdienst heeft aangetoond dat de verdachte op legale wijze over het bedrag van € 100.000,- kon beschikken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat uit de kasopnames, financiële verslagen en winst- en verliesrekeningen van de door de fiscus onderzochte ondernemingen van de verdachte niet is gebleken dat het aangetroffen bedrag van € 100.000,- in de boeken is verantwoord. Dit geldt in het bijzonder voor het bedrag van € 41.500,-, waarvan de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft gesteld dat hij dit bedrag rond 7 februari 2007 uit de kas van vier van zijn ondernemingen heeft gehaald. Deze opnames zijn echter tot heden niet in de resultatenrekeningen van zijn ondernemingen, noch in de balansen ervan verwerkt. De verdachte heeft over de herkomst en besteding van het geld wisselende verklaringen afgelegd. Bij zijn aanhouding heeft hij verklaard dat hij het geld wilde investeren in (naam land)aan elektronica en dat hij van dit bedrag € 20.000,- had opgenomen bij de bank en dat de rest van het geld afkomstig was van zijn ondernemingen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij € 40.000,- had opgenomen uit de kas van zijn ondernemingen en dat € 60.000,- spaargeld was en dat hij het bedrag van € 100.000,- wilde investeren in (naam land) in een onderneming genaamd (naam onderneming). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte weer een andere verklaring afgelegd. De advocaat-generaal acht de verklaring van de verdachte dat hij op één dag € 20.000,- in coupures van € 500,- heeft omgewisseld bij vrienden onaannemelijk. Evenmin acht de advocaat-generaal de verklaringen van de verdachte over de bestemming van het geld geloofwaardig. Nu de herkomst van het bedrag van € 100.000,- niet is verantwoord en de verdachte over de herkomst en bestemming van het geld steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, kan de conclusie, aldus de advocaat-generaal, geen andere zijn dan dat het bedrag van € 100.000,- -onmiddellijk of middellijk - van enig misdrijf afkomstig moet zijn.
Met betrekking tot de te hanteren maatstaf voor de waardering van het bewijs van witwassen in onderhavige zaak stelt het hof het volgende voorop. Het hof stelt vast dat de advocaat-generaal aansluiting heeft gezocht bij de in de rechtspraak ontwikkelde benadering dat bij het ontbreken van elke redelijke verklaring voor het voorhanden hebben van een groot geldbedrag in samenhang met de aanwezigheid van enkele zogeheten witwastypologieën geoordeeld mag worden dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag afkomstig is van misdrijf.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak meer eisen dienen te worden gesteld aan de bewijsmiddelen. Daartoe overweegt het hof dat slechts een beperkt aantal typologieën in dit geval van toepassing is: de verdachte had het geld bij zich in grote coupures en heeft kort vóór en direct na zijn aanhouding uiteenlopende verklaringen afgelegd.
Evenwel in het vervolg van het opsporingsonderzoek en tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg alsmede in hoger beroep, heeft de verdachte op onderdelen zijn verklaringen voorzien van een nadere ondersteuning in de vorm van documenten of van verklaringen van getuigen. In het licht van deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof slechts sprake zijn van wettig en overtuigend bewijs voor witwassen indien op grond van de bewijsmiddelen de door de verdachte gegeven alternatieve verklaring voor de herkomst van het onder hem aangetroffen geld als volstrekt onaannemelijk terzijde kan worden gelegd.
Uit de stukken en bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de ondernemingen van de verdachte over de jaren 2003 tot en met 2006 in het algemeen winstgevend zijn geweest. De getuigen (namen getuigen), ambtenaren van de Belastingdienst te Hoorn, hebben ter terechtzitting in hoger beroep op 15 juli 2010 verklaard dat zij de volledige administratie van de ondernemingen (namen van vijf ondernemingen) van de verdachte over die jaren hebben gecontroleerd en daarbij een kasopstelling hebben gemaakt van de inkomsten, uitgaven en contante opnames voor privé-doeleinden.
Zij hebben daarbij in hun rapport van 30 juli 2009 geconcludeerd dat de verdachte op 8 februari 2007 over een bedrag van € 100.000,- kon beschikken.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben (namen getuigen) deze conclusie nader toegelicht door te verklaren dat hen is gebleken dat de verdachte en zijn echtgenote over genoemde periode contante bedragen van een dergelijke omvang hebben opgenomen dan wel ontvangen.
Het hof zal onderscheid maken tussen het bedrag van € 41.500,-- waarvan de verdachte heeft gesteld dat hij dit kort vóór 8 februari 2007 aan de kassen van zijn ondernemingen heeft onttrokken en het bedrag van ongeveer € 60.000,- dat de verdachte stelt te hebben gespaard en welk bedrag hij in coupures van € 500,- thuis in de kluis had bewaard.
Met betrekking tot het in korte tijd uit de kassa’s van zijn ondernemingen opgenomen bedrag van € 41.500,- heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een kopie van een brief overgelegd van 10 februari 2007 afkomstig van (administratiekantoor), het boekhoudkantoor van de ondernemingen van verdachte. In deze brief wordt vermeld dat de verdachte voor zijn vertrek op 8 februari 2007 de volgende bedragen uit de kassa’s van zijn ondernemingen heeft opgenomen:
(naam onderneming) € 8.000,-;
(naam onderneming) € 11.000,-;
(naam onderneming) € 17.500,- en
(naam onderneming) € 5.000,-.
De getuige (naam getuige) heeft deze gang van zaken ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. Hij heeft daar voorts over verklaard dat de intentie bestond deze bedragen als vordering op de (naam verdachte) in de balans van één van de ondernemingen over het boekjaar 2007 op te nemen. Dit is echter, nu het bedrag bij de aanhouding van de verdachte in beslag is genomen, nooit geschied. De verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep beaamd.
Het hof stelt vast dat dit een werkwijze is die vragen oproept. De getuige (naam getuige) heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat dit geen juiste handelwijze is geweest.
Hoewel de verdachte over de wijze waarop hij genoemd geldbedrag tot zijn beschikking heeft gekregen wisselende verklaringen heeft afgelegd, zijn die verklaringen naar het oordeel van het hof echter niet dermate inconsistent dat op basis van die enkele omstandigheid de conclusie kan worden getrokken dat de herkomst van het geld zodanig wordt verhuld dat uitgegaan mag worden van het criminele karakter ervan.
Er bestaan voorts onvoldoende aanwijzingen, mede gelet op de verklaringen van de getuigen (namen getuigen) over de cash flow van de ondernemingen van verdachte en gelet op de omzetgegevens van deze ondernemingen zoals blijkend uit de door de verdachte overgelegde jaarstukken van diverse boekjaren, dat verdachte deze bedragen niet in korte tijd uit de kas van deze vier bedrijven heeft kunnen opnemen.
Niet valt uit te sluiten dat de door de verdachte en de getuige (naam getuige) geschetste gang van zaken enig fiscaal delict of ander strafbaar feit kan opleveren, doch bij deze stand van zaken kan niet geoordeeld worden om welk delict het zou gaan. Bovendien ligt het in dit geval en onder deze omstandigheden op de weg van de advocaat-generaal om dit strafbaar feit ten laste te leggen, de wettige bewijsmiddelen aan te geven en het bedrag aan te duiden dat kan worden beschouwd als de opbrengst van een eventueel strafbaar feit, hetgeen niet is geschied.
Met betrekking tot het gespaarde bedrag van ongeveer € 60.000 heeft het hof, in aanvulling op wat hiervoor over de winstgevendheid van de ondernemingen van verdachte is overwogen en op hetgeen de getuigen (namen getuigen) over de inkomsten, uitgaven en privé-opnames hebben verklaard, in aanmerking genomen dat de verdachte beschikte over inkomsten uit arbeid en dat zijn belastbaar inkomen over de jaren 2003 tot en met 2005 gemiddeld rond € 150.000,- bedroeg, terwijl daarnaast zijn echtgenote inkomsten uit arbeid had en verdachte bovendien huurpenningen van € 9.000,- per jaar (veelal contant) ontving.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij op legale wijze op 8 februari 2007 over € 100.000,- heeft kunnen beschikken niet zonder meer onaannemelijk. Er bestaan onvoldoende aanwijzingen dat het geld van misdrijf afkomstig is. Ook het blanco strafblad van de verdachte, die hier al 30 jaar woont en werkt, wijst niet in de richting van criminele activiteiten.
De omstandigheid dat de verdachte over de bestemming van het geld wisselende verklaringen heeft afgelegd rechtvaardigt gerede twijfel aan die bestemming maar de beschuldiging van witwassen ziet enkel op de vermoedelijke herkomst van het geld. Twijfels over de bestemming kunnen in dat opzicht een aanwijzing vormen voor witwassen maar zijn in het algemeen, en ook hier, niet beslissend.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd en dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte dient te worden teruggegeven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen geldbedrag van € 100.000,- (honderdduizend euro) te weten 200 biljetten van € 500,-.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.L. Mastboom, mr. W.M.C. Tilleman en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2010.
Mr. R.M. Steinhaus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.