ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.282/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds hoger beroep en ontvankelijkheid in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen (rol)beslissingen van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2010 en 24 juni 2010. De appellante, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Leusden, was in hoger beroep gekomen van beslissingen die betrekking hadden op de voortgang en instructie van de zaak. De rechtbank had in haar beslissingen geen uitdrukkelijk dictum gegeven dat het geding omtrent enig deel van het gevorderde beëindigde, waardoor de beslissingen als tussenbeslissingen werden gekwalificeerd. Dit betekende dat hoger beroep van deze tussenbeslissingen slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kon worden ingesteld.

De appellante had verzocht om tussentijds hoger beroep, maar dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende dringende argumenten waren aangedragen om te rechtvaardigen dat de klachten ter verzekering van een eerlijk proces onverwijld behandeld moesten worden. Hierdoor kon de appellante niet worden ontvangen in het hoger beroep. Het hof verklaarde de appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep en legde de proceskosten ten laste van de appellante, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in hoger beroep en de voorwaarden waaronder tussentijds hoger beroep kan worden toegestaan. Het hof bevestigde dat de klachten over de schending van de goede procesorde pas bij het beroep tegen het eindvonnis aan de orde kunnen worden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
BIJZONDERE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te Leusden,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te Amstelveen,
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 juli 2010 is appellante in hoger beroep gekomen van (rol)beslissingen van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2010 en 24 juni 2010, in deze zaak onder zaak-/ rolnummer 420048/HA ZA 09-539 tussen partijen gewezen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof tegen de roldatum
3 augustus 2010.
De zaak is op 3 augustus 2010 aangebracht.
Tegen geïntimeerde is verstek verleend.
Bij rolbeslissing van 3 augustus 2010 is appellante in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.
Appellante heeft een akte genomen.
Arrest is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Bij de (rol)beslissing van de rechtbank van 21 april 2010 is geïntimeerde in de gelegenheid gesteld enkele producties in het geding te brengen en is appellante in de gelegenheid gesteld een antwoordconclusie te nemen.
2.2 Bij de (rol)beslissing van de rechtbank van 24 juni 2010 is (onder meer) het verzoek van appellante om tussentijds hoger beroep toe te laten van de onder 2.1 genoemde (rol)beslissing afgewezen.
2.3 Daargelaten of het gaat om voor beroep vatbare beslissingen, is er sprake van tussenbeslissingen.
De rechtbank heeft immers niet reeds door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt. In het dictum zijn slechts beslissingen gegeven in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak. Dat daarmee is beslist op verzoeken van appellante om onderwerpen buiten het geding te laten, maakt dat niet anders. Nu de rechtbank bij de tussenbeslissingen niet anders heeft bepaald en het niet gaat om een geval waarin artikel 337 lid 1 Rv van toepassing is, kan hoger beroep van de tussenbeslissingen slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld.
2.4 Deze regel wordt niet doorbroken indien juist is, zoals appellante heeft aangevoerd, dat de rechtbank de goede procesorde heeft geschonden. De klachten op dat punt kunnen te zijner tijd, bij het beroep tegen het eindvonnis, aan de orde worden gesteld. Er zijn onvoldoende dringende argumenten aangedragen om de conclusie te rechtvaardigen dat ter verzekering van een eerlijk proces onverwijlde behandeling van die klachten noodzakelijk is.
2.5 Gelet op het voorgaande kan appellante niet worden ontvangen in het hoger beroep.
2.6 De kosten van het hoger beroep komen ten laste van appellante omdat zij is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwijst appellante in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van geïntimeerde gevallen, op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 14 september 2010.