ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7410
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussentijds hoger beroep en ontvankelijkheid in civiele procedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen (rol)beslissingen van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2010 en 24 juni 2010. De appellante, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Leusden, was in hoger beroep gekomen van beslissingen die betrekking hadden op de voortgang en instructie van de zaak. De rechtbank had in haar beslissingen geen uitdrukkelijk dictum gegeven dat het geding omtrent enig deel van het gevorderde beëindigde, waardoor de beslissingen als tussenbeslissingen werden gekwalificeerd. Dit betekende dat hoger beroep van deze tussenbeslissingen slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kon worden ingesteld.
De appellante had verzocht om tussentijds hoger beroep, maar dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende dringende argumenten waren aangedragen om te rechtvaardigen dat de klachten ter verzekering van een eerlijk proces onverwijld behandeld moesten worden. Hierdoor kon de appellante niet worden ontvangen in het hoger beroep. Het hof verklaarde de appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep en legde de proceskosten ten laste van de appellante, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.
De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in hoger beroep en de voorwaarden waaronder tussentijds hoger beroep kan worden toegestaan. Het hof bevestigde dat de klachten over de schending van de goede procesorde pas bij het beroep tegen het eindvonnis aan de orde kunnen worden gesteld.