ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4465

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.648-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J. Driessen-Poortvliet
  • M. Wigleven
  • E. Gras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schoolkeuze en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2010, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de schoolkeuze en de zorgregeling voor hun geadopteerde minderjarige kind. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin werd bepaald dat het kind de basisschool in de woonplaats van de man zou bezoeken. De vrouw verzoekt om het kind in haar woonplaats naar school te laten gaan en om een andere zorgregeling vast te stellen. De man verzoekt de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

De feiten zijn als volgt: partijen zijn in 2000 gehuwd en hebben in 2006 een kind geadopteerd. Hun huwelijk is op 12 januari 2010 ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking is een ouderschapsplan opgenomen, waarin co-ouderschap is afgesproken. De rechtbank had bepaald dat het kind in de ene week bij de man en in de andere week bij de vrouw verblijft, met specifieke dagen en tijden. De vrouw is van mening dat deze regeling niet in het belang van het kind is en verzoekt om een wijziging.

Het hof overweegt dat het belang van het kind voorop staat. Het hof constateert dat de huidige regeling te belastend is voor het kind, vooral gezien de lange autoritten en het vroege opstaan. Het hof besluit dat het kind met ingang van het schooljaar 2010-2011 naar de basisschool in de woonplaats van de vrouw zal gaan, met een zorgregeling die de man voldoende gelegenheid biedt om betrokken te blijven bij het leven van het kind. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe regeling wordt vastgesteld, waarbij het kind drie weekenden per maand bij de man verblijft en iedere woensdagmiddag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 17 augustus 2010 in de zaak met zaaknummer 200.068.648/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. K. van der Meij te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 17 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 mei 2010 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 168190 / FA RK 10-1131.
1.3. De vader heeft op 5 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 11 augustus 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw W. Geldof, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2000 gehuwd. Hun huwelijk is op 12 januari 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 december 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Tijdens dit huwelijk is […] (hierna: [de minderjarige]), geboren [in] 2006, door partijen geadopteerd. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige].
2.2. In de echtscheidingsbeschikking is onder meer het door partijen op 11 november 2009 ondertekende ouderschapsplan opgenomen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat [de minderjarige] en de man gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben in de ene week van dinsdag uit school tot zondag 17.00 uur en in de andere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school. Voorts is op verzoek van de man bepaald dat [de minderjarige] de basisschool ‘[school 1]’ in [a] zal bezoeken met ingang van het schooljaar 2010/2011.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen, dat [de minderjarige] twee van de drie weekeinden van vrijdag einde schooltijd dan wel 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede iedere woensdagmiddag van einde schooltijd tot 18.30 uur bij de man verblijft. Daarnaast heeft zij verzocht te bepalen dat [de minderjarige] in [b] naar school zal gaan en dat zij wordt aangemeld bij de [school 2].
Deze beschikking is tevens gegeven op het verzoek van de man de navolgende zorgregeling vast te stellen:
Weekschema:
Ochtend Middag Avond
Maandag vrouw vrouw vrouw
Dinsdag vrouw man man
Woensdag man man man
Donderdag man vrouw vrouw
Vrijdag vrouw vrouw man
man vrouw
afhankelijk van het weekend;
althans een regeling te bepalen die de rechtbank juist acht, waarbij als uitgangspunt het door partijen overeengekomen co-ouderschap geldt, zodat de zorg- en opvoedingstaken gelijkelijk worden verdeeld en [de minderjarige] zowel op doordeweekse dagen als in het weekend bij de vader verblijft.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog haar inleidend verzoek toe te wijzen en het verzoek van de vader af te wijzen.
3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. [de minderjarige] is [in] 2010 vier jaar geworden en zal vanaf 23 augustus 2010 de basisschool bezoeken. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [de minderjarige] in [b] waar de vrouw woont, dan wel in [a] waar de man woont, naar school moet gaan. Zodra daarover een beslissing is genomen, komt de vraag aan de orde hoe de verdeling tussen partijen van de zorg- en opvoedingstaken inhoud dient te worden gegeven.
4.2. [de minderjarige] is toen zij één jaar oud was, in […] 2007, in het gezin van partijen opgenomen. De man is zelfstandig fysiotherapeut en heeft – naar het hof begrijpt – kort daarna een praktijk overgenomen waaraan hij veel tijd en aandacht heeft moeten besteden waardoor de vrouw in die periode het merendeel van de tijd de zorg voor [de minderjarige] voor haar rekening heeft genomen. In oktober 2008 zijn partijen gescheiden gaan leven en heeft de vrouw – naar zij onbetwist heeft gesteld – voor 70% de zorg voor [de minderjarige] op zich genomen en de man voor de resterende tijd. In het in november 2009 door hen opgestelde en ondertekende ouderschapsplan staat onder meer dat de ouders ervoor hebben gekozen om de zorg voor [de minderjarige] gelijk te verdelen (co-ouderschap). Tevens is daarin vermeld dat de zorgregeling van dat moment – de vrouw woonde toen tijdelijk in Beverwijk – voorlopig gehandhaafd zou blijven en dat, na duidelijkheid over de nieuwe woonsituatie van de vrouw en het moment van verandering rond [de minderjarige] door aanvang van de schoolperiode, een nieuwe zorgregeling in onderling overleg zou worden vastgesteld. Tot aan de bestreden beschikking verbleef [de minderjarige] bij de man van woensdag 09.00 uur tot donderdagochtend, waarna de man haar naar het kinderdagverblijf bracht. Om het weekend was zij bij de man van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede in het weekend waarop zij bij de vrouw verbleef van zaterdag 10.00 uur tot 17.00 uur. De vrouw is in januari 2010 naar [b] verhuisd.
4.3. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat [de minderjarige] de basisschool ‘[school 1]’ in [a] zal bezoeken en heeft een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, ruimer dan door de man in eerste aanleg verzocht. De man heeft deze regeling onmiddellijk na de bestreden beschikking doen ingaan. De vrouw stelt dat deze regeling niet in het belang van [de minderjarige] is en dat haar gedrag na de ingang van de door de rechtbank bepaalde regeling veranderd is. Zo is zij onder meer in haar broek gaan plassen. De man heeft de gedragswijziging van [de minderjarige] beaamd. Hij koppelt het gedrag van [de minderjarige] echter niet aan de wijziging van de zorgregeling. Wel hebben partijen in onderling overleg een orthopedagoog voor [de minderjarige] ingeschakeld.
4.4. Zowel de man en de vrouw zijn zeer betrokken bij [de minderjarige] en zijn goede ouders. Het is dan ook jammer dat partijen er niet in slagen om in onderling overleg, zoals afgesproken in november 2009, een nieuwe regeling vast te stellen. De man stelt dat [de minderjarige] in [a] naar school moet gaan. De vrouw heeft ervoor gekozen om naar [b] te verhuizen, zij dient de consequenties van die keuze te dragen, aldus de man. Hij wil geen weekendvader worden en kan zijn werktijden zo inrichten dat hij er altijd is als [de minderjarige] niet op school is. Hij stelt dat de door de rechtbank vastgestelde regeling rust en stabiliteit in het leven van [de minderjarige] heeft gebracht. Hij is bereid de door de rechtbank vastgestelde regeling uit te breiden in die zin dat [de minderjarige] ook op dinsdag na school bij de vrouw is tot de woensdagmorgen.
De vrouw verwijst naar de regeling zoals deze eerder was en waarin zij aanzienlijk meer tijd met [de minderjarige] doorbracht dan thans het geval is. Zij wenst dat [de minderjarige] in [b] naar school gaat en stelt dat zij minder werkt dan de man, 24 uur per week bij […], waarbij zij, zo nodig, ook thuis kan werken. Zij wil de man alle ruimte geven en heeft voorgesteld om [de minderjarige] drie weekenden per maand bij de man te laten zijn.
4.5. De Raad heeft ter terechtzitting gezegd dat een co-ouderschapsregeling, inhoudende een gelijke verdeling van tijd en zorg, sowieso veel onrust voor kinderen met zich mee kan brengen. De Raad vindt dat de ouders zelf tot oplossing van het gerezen geschil moeten komen, dat zij bereid moeten zijn hun standpunten los te laten en opnieuw moeten kijken wat in het belang van [de minderjarige] is. Pas als dat niet lukt, adviseert de Raad het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen met aanpassing van de door de man voorgestelde uitbreiding.
4.6. Omdat het nieuwe schooljaar zowel in [a] als in [b] op 23 augustus a.s. begint en het hof is gebleken dat beide partijen voor wat betreft de schoolkeuze vasthouden aan hun ingenomen standpunten, dient het hof het beslissen, waarbij uitsluitend het belang van [de minderjarige] in aanmerking wordt genomen. Het hof acht de door de rechtbank genomen beslissing te belastend voor [de minderjarige], en dit nog te meer als deze, zoals de Raad op voorstel van de man adviseert, wordt uitgebreid met de dinsdagmiddag tot woensdagochtend. Voor [de minderjarige] betekent deze oplossing dat zij drie ochtenden per week om 06.15 uur uit bed moet omdat de school in [a] om 08.00 uur begint en dat zij wekelijks op meerdere dagen langere autoritten moet meemaken. Het hof neemt daar tevens bij in aanmerking dat [de minderjarige] na de wijziging die de door de rechtbank vastgestelde regeling te weeg heeft gebracht (waarbij [de minderjarige] veel minder door de moeder werd verzorgd dan in de voorheen bestaande 70/30 verhouding), ander gedrag heeft laten zien waarvoor de ouders inmiddels deskundige hulp hebben ingeschakeld. Voor [de minderjarige] zal het naar het oordeel van het hof veel rustiger zijn wanneer zij in [b] naar school gaat en de zorgregeling zo wordt ingericht dat de man weliswaar door de week minder tijd met haar kan doorbrengen, maar dat daartegenover de tijd in de weekenden en op woensdagmiddag zodanig wordt uitgebreid dat de man ook contact met de school kan onderhouden. Bij deze beslissing neemt het hof tot slot in aanmerking dat de werktijden van de vrouw die in loondienst werkt, beter aansluiten bij de te nemen beslissing, dan wanneer het hof de beslissing die zij thans met het oog op het belang en de rust van [de minderjarige] neemt, zou omdraaien. Het hof acht het feit dat de vrouw de beslissing heeft genomen naar [b] te verhuizen, geen argument dat in haar nadeel strekt. Partijen wisten ten tijde van het ondertekenen van het ouderschapsplan dat de woonsituatie van de vrouw in Beverwijk tijdelijk was en hebben zich verplicht nadere afspraken over de zorgregeling te maken zodra [de minderjarige] naar school ging en de woonsituatie van de vrouw duidelijk was. De door het hof te nemen beslissing komt naar het oordeel van het hof het meest tegemoet aan de in het ouderschapsplan vervatte intenties met betrekking tot de zorgregeling.
4.7. Het voorgaande betekent dat de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het hof zal bepalen dat [de minderjarige] met ingang van het schooljaar 2010-211 de basisschool ‘de [school 2]’ te [b] zal bezoeken, waarbij de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal gelden:
[de minderjarige] verblijft drie weekenden per maand bij de man van vrijdag na school tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] uit school haalt en de vrouw [de minderjarige] op zondag ophaalt bij de man;
Voorts verblijft [de minderjarige] iedere woensdagmiddag bij de man, waarbij de man haar uit school haalt en de vrouw haar om 17.00 uur bij de man ophaalt;
De overige tijd verblijft [de minderjarige] bij de vrouw.
Uiteraard staat het partijen vrij in onderling overleg de haal- en brengtijden van deze regeling aan te passen.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat [de minderjarige], geboren [in] 2006, met ingang van het schooljaar 2010-2011 de basisschool ‘[school 2]’ te [b] zal bezoeken;
deelt de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige] voornoemd als volgt toe:
[de minderjarige] verblijft drie weekenden per maand bij de man van vrijdag na school tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] uit school haalt en de vrouw [de minderjarige] op zondag ophaalt bij de man;
[de minderjarige] verblijft iedere woensdagmiddag bij de man, waarbij de man haar uit school haalt en de vrouw haar om 17.00 uur bij de man ophaalt;
de overige tijd verblijft [de minderjarige] bij de vrouw;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, M. Wigleven en E. Gras in tegenwoordigheid van
mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2010.