ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.045.146-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenkingen van ouders in huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om de vraag of schenkingen die door de ouders van de man zijn gedaan, vallen binnen de huwelijksgoederengemeenschap van de man en de vrouw. De man en de vrouw zijn in 1996 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk is op 23 september 2008 ontbonden. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te Haarlem aangevochten, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de schenkingen van de ouders van de man, gedaan tussen 1993 en 2003, in de gemeenschap vallen en dat een bedrag van € 49.052,51 verdeeld dient te worden. De man verzoekt in hoger beroep om vernietiging van deze beschikking, stellende dat de schenkingen buiten de gemeenschap vallen op basis van een uitsluitingsbeding dat door zijn ouders zou zijn gemaakt.

Tijdens de zitting is gebleken dat de man en zijn ouders in de veronderstelling verkeerden dat de schenkingen niet in de gemeenschap vielen, maar het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er jaarlijks een mondeling uitsluitingsbeding is gemaakt. Het hof concludeert dat de schenkingen, ondanks het ontbreken van schriftelijke bevestiging voor de jaren tussen 1993 en 2003, als geldig moeten worden aangemerkt. De man heeft ook betoogd dat de rente over deze schenkingen niet verdeeld hoeft te worden, maar het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd dat deze rente is gebruikt voor de kosten van de huishouding.

Uiteindelijk vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de waardebepaling van de auto, maar bekrachtigt het de overige onderdelen van de beschikking. De waarde van de auto, een Renault Mégane, wordt vastgesteld op € 6.800,-. De beslissing van het hof bevestigt dat de schenkingen van de ouders van de man in de huwelijksgoederengemeenschap vallen en dat de man niet in zijn verzoeken wordt ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 27 juli 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.045.146/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. C.W.M. Neefjes te Purmerend,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. P.J.M. Fens te Hoorn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 7 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 7 juli 2009 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 143185/08-465.
1.3. De vrouw heeft op 5 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 15 maart 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 18 maart 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
-de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1996 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 23 september 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 augustus 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Tussen partijen is in confesso dat 23 september 2008 als peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap en in beginsel ook als peildatum voor de waardering van de boedelbestanddelen geldt.
2.3. De samenwoning tussen partijen is in september 2007 verbroken. Vast staat dat de man sinds de verbreking van de samenleving de beschikking heeft gehad over de Renault Mégane, kenteken [a] (hierna ook: de auto).
2.4. Bij de stukken bevinden zich:
-een akte van schenking van 24 september 1992, waarbij -kort gezegd- door de ouders van de man een bedrag van
ƒ 34.996,- aan de man wordt geschonken, met de bepaling dat het geschonken bedrag, evenals de revenuen daarvan, niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen waarin de begiftigde gerechtigd mocht zijn of worden;
-jaarlijkse schuldbekentenissen over de periode 1993 tot en met 2003 terzake van leningen van de man aan zijn ouders;
-een akte van geldlening, gedateerd 5 april 2004, waarin wordt vermeld dat de ouders van de man een schenking aan de man hebben gedaan van € 4.243,-. Voorts wordt daarin vermeld dat - kort gezegd - de tot op heden door de ouders van de man aan de man geschonken bedragen, van in totaal € 60.630,43, inclusief de huidige schenking, evenals de revenuen daarvan niet in enige gemeenschap van goederen zullen vallen;
-een factuur voor plaatsing van een keuken van 12 december 1998 alsmede een factuur betreffende de aanschaf van een keuken van 21 september 1998, beide gericht aan de vader van de man.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. Daarbij is, voor zover thans nog aan de orde, overwogen dat:
-de peildatum voor de waardering van de auto van het merk Renault Mégane op november 2007 en de waarde op € 14.000,- wordt bepaald;
-de door de ouders van de man gedane schenkingen in de periode van 1993 tot en met 2003 in de huwelijksgoederengemeenschap vallen en derhalve een bedrag van € 49.052,51 tussen partijen verdeeld dient te worden en dat in voormeld bedrag de door de ouders aan de man betaalde rente is verwerkt;
-er geen sprake is van een lening van de ouders van de man aan de man terzake de verbouwing van de keuken en de voormalig echtelijke woning die als zodanig in de verdeling zou moeten worden betrokken.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
-de waarde van de auto van partijen te bepalen op € 6.800,- en te bepalen dat deze voor dit bedrag in de verdeling zal worden betrokken;
-te bepalen, dat alle schenkingen van de vader van de man aan hem buiten de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen zullen blijven en dat het door de rechtbank aangenomen bedrag van € 49.052,51 niet in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen wordt betrokken;
-te bepalen, dat het bedrag van ƒ 28.578,80 (€ 12.968,50) dat door de vader van de man ter financiering van de verbouwing en keuken van partijen ter beschikking is gesteld, dient te worden beschouwd als een geldlening en als zodanig in de verdeling van de huwelijksgoederen van gemeenschap dient te worden betrokken, met bepaling dat de schuld aan de man zal worden toegedeeld onder verrekening van de helft van die schuld met de vrouw.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In geschil zijn de peildatum voor de waardering van de auto alsmede de vraag of de door de ouders van de man gedane schenkingen in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vallen, de vraag of de door de ouders betaalde rente is verbruikt ten behoeve van de kosten van de huishouding en de vraag of door de ouders van de man een geldlening aan partijen is verstrekt voor de verbouwing van de keuken en de voormalig echtelijke woning.
De auto.
4.2. Niet in geschil is dat de auto aan de man wordt toebedeeld. Partijen zijn als peildatum voor de waardering van de goederen uit hun huwelijkse gemeenschap in beginsel 23 september 2008 overeengekomen, zodat alleen op grond van de redelijkheid en billijkheid van een andere datum voor de waardering van de auto kan worden uitgegaan. Het hof is met de man van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn om af te wijken van genoemde peildatum, zodat de beschikking waarvan beroep op dat punt zal worden vernietigd. De door de vrouw gestelde omstandigheid, dat de auto door de man sinds september 2007 hoofdzakelijk voor zijn woon-werkverkeer is gebruikt, kan niet tot een ander oordeel leiden. De door de man gestelde waarde per de peildatum van € 6.800,- zal het hof overnemen, nu dit bedrag onvoldoende gemotiveerd door de vrouw is betwist.
De schenkingen.
4.3. Het hof ziet aanleiding de ter zitting in hoger beroep door de man opgeworpen stelling dat de door zijn ouders in de periode 1993 tot 2003 gedane schenkingen nietig zijn, ambtshalve te onderzoeken. Op grond van 7A:1719 BW oud, geldend tot 1 januari 2003, diende een schenking op straffe van nietigheid bij notariële akte te worden gedaan. Nadien is dat vormvereiste vervallen. Vast staat dat over de periode van voor 2003 alleen de schenking uit 1992 bij notariële akte is gedaan.
In artikel 81 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek is voorts het volgende bepaald:
1. Een nietige rechtshandeling wordt op het tijdstip waarop de wet op haar van toepassing wordt, met terugwerkende kracht tot een onaantastbare bekrachtigd, indien zij heeft voldaan aan de vereisten die de wet voor een zodanige rechtshandeling stelt.
2. Een tevoren nietige rechtshandeling geldt van dat tijdstip af als vernietigbaar, indien de wet het gebrek dat haar aankleeft, als grond van vernietigbaarheid aanmerkt. (...)
3. De vorige leden gelden slechts, indien alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op de nietigheid hadden kunnen beroepen, de handeling voordien als geldig hebben aangemerkt. (...)
4.4. Uit voormelde wettelijke bepalingen volgt dat de schenkingen gedaan in de periode 1993 tot 2003 nietig waren, maar dat deze volgens het nieuwe recht onaantastbaar zijn geworden, omdat de onmiddellijk belanghebbenden - in dit geval de man en zijn ouders - deze tot aan de inwerkingtreding van de nieuwe wet als geldig hebben aangemerkt, hetgeen ook wordt bevestigd door het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de akte van geldlening van 5 april 2004. De stelling van de man moet dus worden verworpen.
De door de man ter zitting in hoger beroep eveneens opgeworpen stelling, dat zich in het dossier slechts akten van geldlening van hem aan zijn ouders bevinden en er aldus formeel geen sprake is geweest van schenkingen, kan evenmin slagen. Tussen partijen is altijd duidelijk geweest - hetgeen door de man niet, althans onvoldoende gemotiveerd is betwist -, dat het hier in werkelijkheid geen geldleningen maar schenkingen van de ouders betrof en dat de gekozen constructie slechts een fiscale achtergrond had.
4.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de schenkingen van de ouders over de periode van 1993 tot 2003 derhalve als geldig te worden aangemerkt. Vervolgens is de vraag aan de orde of de schenkingen over de periode 1993 tot en met 2003 in of buiten de huwelijksgoederengemeen-schap van partijen vallen. De man heeft gesteld dat, hoewel er alleen in de akte uit 1992 (en daarna in 2004) een schriftelijk uitsluitingsbeding is gemaakt, dit beding ook -hoewel niet schriftelijk- ten aanzien van de jaren daartussen is gemaakt, zodat alle geschonken bedragen en de revenuen daarvan buiten de gemeenschap vallen. Het hof overweegt dat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:94 BW, alleen de goederen ten aanzien waarvan bij de gift is bepaald dat deze buiten de gemeenschap vallen, daadwerkelijk buiten de gemeenschap vallen. Dit leidt ertoe dat de man aannemelijk dient te maken dat zijn ouders bij elke gift voornoemd beding hebben gemaakt. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling, dat de ouders dit beding wel degelijk elk jaar hebben gemaakt en dat dit ook jaarlijks tussen hen en de man ter sprake is gekomen, onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. De man heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep tevens verklaard dat zijn ouders en hijzelf in de veronderstelling verkeerden dat het beding gold en dat zij daar verder niet jaarlijks opnieuw over hebben gesproken. De man merkt in zijn appelschrift zelfs op dat tussen hem en zijn vader nimmer in discussie is geweest dat de schenkingen niet in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zouden vallen, en dat zij pas toen de notaris hen daarop aansprak hebben besloten het beding weer schriftelijk op te nemen. Dit valt niet te rijmen met zijn stelling dat het beding uitdrukkelijk elk jaar mondeling is gemaakt. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de man - overeenkomstig zijn bewijsaanbod - tot het bewijs van zijn stelling toe te laten, zodat dat aanbod wordt gepasseerd.
De stelling van de man dat bij de akte van geldlening van 5 april 2004 ten overvloede is bevestigd dat de schenkingen van de voorgaande jaren niet in enige gemeenschap zouden vallen kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hem evenmin baten, nu niet aannemelijk is geworden dat die afspraak elk jaar afzonderlijk bij elke gift is gemaakt.
Het voorgaande brengt met zich dat de door de ouders van de man in de periode van 1993 tot en met 2003 aan de man gedane schenkingen in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vallen en derhalve voor verdeling vatbaar zijn.
De rente
4.6.Voorts heeft de man gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat ook de rente over deze schenkingen aan partijen moet worden verdeeld. Hij stelt dat de rente door zijn ouders is gestort op zijn rekening en dat daarmee kosten van de huishouding zijn voldaan zodat er geen sprake meer kan zijn van verdeling van de rente. De man heeft ter onderbouwing van deze stelling kopieën van een drietal bankafschriften in het geding gebracht gedateerd 31 mei 2001, 27 december 2002 en 24 december 2003 van een rekening op naam van “[…] en […]” (naar het hof begrijpt: de ouders van de man). Op deze afschriften zijn diverse afboekingen te lezen met als begunstigde “[…]” (naar het hof begrijpt: de man). Het hof acht deze onderbouwing van de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de aldus betaalde rente feitelijk ten behoeve van de kosten van de huishouding van partijen is verbruikt. De grief van de man kan daarom niet slagen.
De lening van de ouders van de man.
4.7. Tenslotte heeft de man betoogd dat zijn ouders aan partijen een lening hebben verstrekt voor de verbouwing van de voormalig echtelijke woning en het plaatsen van een nieuwe keuken. Hij stelt dat deze lening nog niet is terugbetaald en dat deze daarom in de verdeling dient te worden betrokken. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de man het bestaan van deze lening, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De juistheid van die stelling volgt niet uit de onder 2.4 genoemde facturen, terwijl de man zijn stelling ook overigens niet heeft onderbouwd. Het hof zal daarom ook hier het bewijsaanbod van de man passeren. Dit onderdeel van het hoger beroep slaagt evenmin.
4.8. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover deze de waarde van de auto betreft, en deze voor het overige zal bekrachtigen.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep met betrekking tot de waardebepaling van de auto, Renault Mégane, kenteken [a], en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de waarde van de auto, Renault Mégane, kenteken [a], zoals deze in de verdeling dient te worden betrokken, op
€ 6.800,- (ZESDUIZEND ACHTHONDERD EURO);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, H.L.L. Neervoort-Briët en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.