ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.483-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M.A. Gerritzen-Gunst
  • M. Wigleven
  • J.Th.L. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van gesloten uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de verlenging van de gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige [A], die in een residentiële inrichting, De Lindenhorst, verblijft. De kinderrechter had eerder een machtiging verleend voor gesloten uithuisplaatsing, die op 4 augustus 2010 zou aflopen. Het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZ) heeft verzocht om deze machtiging te verlengen, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [A]. De ouders van [A] steunen dit verzoek, omdat zij vrezen dat bij terugplaatsing in de thuissituatie de problemen zich opnieuw zullen voordoen. [A] heeft in het verleden problemen vertoond, waaronder een relatie met een 31-jarige man, wat leidde tot een afname van haar schoolprestaties en sociaal isolement.

Tijdens de zitting heeft het hof de argumenten van zowel [A] als BJZ gehoord. [A] betoogde dat de gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk was, omdat zij zich goed gedroeg in De Lindenhorst. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk blijft, gezien de kwetsbaarheid van [A] en de risico's van terugkeer naar haar oude omgeving. Het hof heeft de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper als geldig beoordeeld en de zorgen van BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming onderschreven. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de gesloten plaatsing gerechtvaardigd was, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. De machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook terecht verleend, en het verzoek van [A] om de beschikking te vernietigen is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 27 juli 2010 in de zaak met zaaknummer 200.069.483/01 van:
[…],
wonende te […] (thans verblijvende in […]),
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.F.E. Hoekstra te Heerhugowaard,
t e g e n
BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND,
vestiging Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [A] en BJZ genoemd.
1.2. [A] is op 1 juli 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 119552 / OT RK 10-527.
1.3. De zaak is op 21 juli 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [A], bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw A. Roedema en mevrouw P. van Putten namens BJZ;
- mevrouw A. Meester, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad);
- […] (hierna: de moeder);
- […] (hierna: de vader).
1.5. Pas na de mondelinge behandeling heeft het hof een verweerschrift van BJZ onder ogen gekregen, dat op 20 juli 2010 bij het hof is binnengekomen.
2. De feiten
2.1. Ouders hebben tot juli 2009 een relatie gehad. Uit de moeder zijn twee kinderen geboren, waaronder [A] [in] 1993. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [A]. Zij verblijft in de residentiële inrichting De Lindenhorst.
2.2. Bij beschikking van 24 november 2009 van de kinderrechter is [A] voor een jaar onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 4 mei 2010 van de kinderrechter is een voorlopige machtiging verleend om [A] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van vier weken, laatstelijk verlengd tot 22 juni 2010.
2.3. Bij de stukken bevinden zich:
- het plan van aanpak ten aanzien van [A];
- indicatiebesluit van 28 april 2010;
- een instemmingsverklaring gedragswetenschapper van 29 april 2010.
- een instemmingsverklaring gedragswetenschapper van 25 mei 2010.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de machtiging om [A] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 4 augustus 2010 verlengd.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van BJZ [A] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een instelling voor gesloten jeugdzorg voor de duur van drie maanden.
3.2. [A] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en - naar het hof begrijpt -het verzoek van BJZ alsnog af te wijzen.
3.3. BJZ verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Alvorens inhoudelijk de zaak te beoordelen merkt het hof op dat na afloop van de zitting bleek dat BJZ een verweerschrift had ingediend. BJZ had dit echter bij de rechtbank ingediend, zodat het hof voor de mondelinge behandeling van de zaak geen kennis van de inhoud ervan heeft kunnen nemen. Het vorenstaande laat onverlet dat BJZ ter zitting verweer heeft gevoerd en het hof daarmee rekening zal houden.
4.2. Uit het indicatiebesluit blijkt dat er ten tijde van het verlenen van de voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing ernstige zorgen waren omtrent [A]. Haar ouders zijn in 2008 uit elkaar gegaan. Zij kreeg thuis onvoldoende aandacht en voelde zich als een klein kind behandeld, zodat zij op zoek ging naar aandacht van een ander. Dit heeft ertoe geleid dat zij sinds drie jaar regelmatig bij twee volwassen mannen thuis komt die bekend zijn met politie en justitie. Één van deze twee mannen is haar vriend, de 31-jarige [X], met wie ze ook een seksuele relatie heeft. Om bij hem te kunnen zijn, maakt ze bewust ruzie met haar moeder, zodat ze het huis uit kan. Zij verzuimde steeds meer op school, bleef soms nachten lang weg en sliep dan bij [X] en raakte sociaal geïsoleerd. De problemen werden mede in stand gehouden, doordat de moeder geen inzicht had in de problematiek van [A] en hierin evenmin door de vader kon worden ondersteund. [A] werd betrapt op een winkeldiefstal en heeft haar vader met een mes bedreigd. [A] kwam in een neerwaartse spiraal terecht en toen het erop leek dat zij zich wilde onttrekken aan de hulpverlening, heeft BJZ een verzoek gedaan tot het verlenen van een machtiging voor gesloten uithuisplaatsing, die door de kinderrechter is verleend.
4.3. Op grond van artikel 29b Wet op de jeugdzorg (Wjz) kan de machtiging gesloten uithuisplaatsing niet worden verleend dan nadat aan een aantal voorwaarden is voldaan. Ter beantwoording van de vraag of [A] gesloten geplaatst moet blijven, dient in hoger beroep nog te worden beoordeeld of sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, of een gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat [A] zich aan de zorg zal onttrekken en of de gegeven instemming van de gedragswetenschapper voldoet aan de door de Wjz en jurisprudentie gestelde eisen.
4.4. [A] stelt dat de hiervoor genoemde criteria niet opgaan, zodat de gesloten plaatsing moet worden beëindigd. De noodzaak van een gesloten plaatsing is niet aanwezig, aangezien zij heeft laten zien zich goed te gedragen op De Lindenhorst. De noodzaak vloeit evenmin voort uit de instemmingsverklaring, nu uidrukkelijk is opgenomen dat een gesloten verblijf alleen nodig was ter overbrugging van de wachttijd voor een plaats bij een KamerTrainingsCentrum (KTC). Tot slot voldoet de instemmingsverklaring niet aan de in de wet vastgelegde waarborgen, zodat niet aan het vereiste van
art. 29b lid 5 Wjz is voldaan.
4.5. BJZ is van mening dat voortduring van haar verblijf in De Lindenhorst in het belang van [A] is, omdat de behandeling is gestart, zij zich goed ontwikkelt en zij een band heeft ontwikkeld met de groepsleiding en omgekeerd. Voorts krijgt ze een weerbaarheidstraining, omdat is gebleken dat zij het moeilijk vindt om voor zichzelf op te komen. Dit komt onder meer tot uitdrukking in haar relatie met [X].
4.6. De ouders van [A] hebben zich op het standpunt gesteld, dat de gesloten plaatsing van hun dochter in de Lindenhorst in stand moet blijven en dat zij haar behandeling daar en niet in een open setting moet afmaken om van daar uit het KTC-traject te volgen. Zij vrezen dat als [A] weer bij moeder komt wonen binnen korte tijd de problemen uit het verleden zich weer aandienen en [A] naar [X] zal gaan. Er komt dan geen verbetering in de situatie van [A]. Zij achten het in het belang van de verdere ontwikkeling van [A] dat zij geplaatst blijft in de Lindenhorst.
4.7. De Raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat (voortzetting van de) behandeling voor [A] noodzakelijk is en vroegtijdige afbreking daarvan niet in haar belang is.
4.8. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [A] moeilijk nee kan zeggen en daardoor niet altijd in staat is goed voor zichzelf op te komen. Hierdoor kan er makkelijk misbruik van haar worden gemaakt. Het is dan ook goed te begrijpen dat BJZ en de Raad bezorgd zijn dat [X] misbruik zal maken van haar lage weerbaarheid. Het is daarom in het belang van [A] dat ze voor zichzelf leert op te komen, te meer nu BJZ en de Raad het gedrag van [X] als claimend aanmerken en het feit dat [A] zelf ook aangeeft dat [X] moeilijk ‘nee’ kan accepteren. De stelling van [A] dat [X] er juist voor zorgt dat ze in contact blijft met familie en vrienden en naar school gaat, doet daaraan niet af. Met BJZ is het hof van oordeel dat De Lindenhorst als behandelsetting op dit moment de voorkeur verdient, nu [A] daar reeds gewend is aan de omgeving, zij een band met de groepsleiding heeft opgebouwd, waardoor de groepsleiding makkelijk(er) kan inspelen op de behoeften van [A]. Bij het hof bestaat voorts de vrees dat [A], als de gesloten plaatsing wordt beëindigd, verdere hulp tot haar achttiende zal proberen te ontlopen, nu zij dit voorafgaand aan de gesloten uithuisplaatsing evenzeer heeft geprobeerd. Als [A] bij thuisplaatsing weer naar [X] zou gaan, zou dit er opnieuw toe leiden dat zij niet kan werken aan haar eigen problemen, de relatie met haar ouders, het accepteren van hun gezag en het verwerken van hetgeen zij in het verleden heeft meegemaakt. Bovendien is [A] een kwetsbaar meisje en ze heeft nog veel te leren, wat moeilijk gaat in relatie met een 31-jarige die een eigen pakket aan problemen heeft. Hoewel BJZ het van belang acht, dat gelet op de leeftijd van [A] [X] bij de behandeling van [A] wordt betrokken, zou in dit stadium herstel van de intensieve relatie met [X] een ernstige belemmering opleveren in haar groei naar volwassenheid. Dat [A] geen misbruik heeft gemaakt van de haar gegeven vrijheden bij De Lindenhorst, wat in haar te prijzen is, maakt dit oordeel niet anders. De stelling van [A] dat een vrijheidsbeperkende maatregel niet lichtvaardig mag worden ingezet, deelt het hof. Op dit moment echter acht het hof, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval desalniettemin een voortzetting van haar verblijf in De Lindenhorst het beste voor [A]. Dit laat onverlet dat zo snel mogelijk moet worden toegewerkt naar plaatsing in een KTC-traject en samen met [A] gekeken dient te worden hoe haar groei naar een evenwichtige volwassene geoptimaliseerd kan worden. Tussentijdse plaatsing in een open setting, zoals [A] heeft bepleit, is onwenselijk, omdat zij daardoor tweemaal aan een nieuwe omgeving en nieuwe begeleiding zal moeten wennen, hetgeen een vertragend effect op haar behandeling kan hebben. Juist nu zij volgend jaar achttien jaar wordt is het van het grootste belang dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden haar behandeling af te maken.
Ten aanzien van de instemmingsverklaring is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat de verklaring voldoet aan de eisen van artikel 29b lid 5 Wjz en zoals gesteld in de jurisprudentie. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De uitspraak van de rechter in Zwolle, waarnaar de advocaat van [A] in haar beroepschrift verwijst, maakt een en ander niet anders.
4.9. Conclusie van het vorenstaande is dat naar het oordeel van het hof nog sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De machtiging tot uithuisplaatsing van [A] in gesloten jeugdzorg is dan ook terecht verleend. Het hof zal het verzoek van [A] in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, M. Wigleven en J.Th.L. Brouwer in tegenwoordigheid van
mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.