ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3139

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.408-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en echtscheidingsconvenant

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap na een echtscheiding. Partijen, man en vrouw, waren in 2008 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hun huwelijk is op 9 februari 2010 ontbonden. Op 30 september 2009 hebben zij een echtscheidingsconvenant ondertekend waarin zij de financiële gevolgen van hun echtscheiding hebben geregeld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en om bepaalde schulden aan hem toe te delen, terwijl de vrouw verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en om haar verzoeken in incidenteel hoger beroep te honoreren.

De man heeft een aantal schulden opgevoerd die hij in de verdeling wil betrekken, waaronder gemeentelijke belastingen en een flexibel krediet. De vrouw betwist de ontvankelijkheid van de man en stelt dat de man niet kan terugkomen op het echtscheidingsconvenant, waarin partijen elkaar finale kwijting hebben verleend. Het hof overweegt dat de man bijzondere omstandigheden moet aantonen om zijn verzoeken te onderbouwen, maar dat hij hierin niet slaagt. De vrouw heeft ter zitting aangegeven haar incidenteel hoger beroep niet langer te willen handhaven, wat betekent dat dit niet verder wordt besproken.

Het hof komt tot de conclusie dat de man niet kan terugkomen op de afspraken die in het echtscheidingsconvenant zijn gemaakt en dat de door hem opgevoerde schulden niet in de verdeling moeten worden betrokken. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd en het hof wijst het verzoek van de man af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 27 juli 2010 in de zaak met zaaknummer 200.055.408/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.A.E. van Raak-Kuiper te Hilversum,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.T. Maanicus te Huizen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 28 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 oktober 2009 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 439851 / FA RK 09-7653.
1.3. De vrouw heeft op 31 maart 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De man heeft op 12 mei 2010 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5. De man heeft op 27 mei 2010 nadere stukken ingediend.
1.6. De vrouw heeft op 31 mei 2010 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 10 juni 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2008 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 9 februari 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 oktober 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen hebben op 30 september 2009 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij de (financiële) gevolgen van hun echtscheiding hebben geregeld.
In het convenant is, onder meer, het navolgende vermeld.
“9.1 Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen, genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.”
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen overeengekomen in het aan die beschikking gehechte echtscheidingsconvenant, als herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van die beschikking.
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en te bepalen dat artikel 3 van het echtscheidingsconvenant, welk deel uitmaakt van de bestreden beschikking, wordt aangevuld met de navolgende schulden:
- Gemeentelijke belastingen 2009 ad € 654,67;
- Gemeentelijke belastingen 2007 ad € 95,37;
- Ramen, ter verbetering van de woning ad € 764,40;
- Atelier ’82 onderhoud van de woning ad € 2.147,19;
- IBG ad € 11.762,70;
- Flexibel krediet ABN Amro bank met rekeningnummer [a] ad € 7.001,73;
- Nuon ad € 603,87.
Voorts verzoekt hij te bepalen dat voormelde schulden aan hem worden toegedeeld en dat de vrouw aan hem terzake van overbedeling een bedrag van € 12.603,87 zal voldoen binnen een maand na deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van de procedure. Voor zover het hof de man in zijn hoger beroep ontvangt, verzoekt zij in incidenteel hoger beroep:
- in aanvulling op hetgeen is opgenomen in de bestreden beschikking en het echtscheidingsconvenant te bepalen dat schulden aan haar ouders van respectievelijk € 10.087,52 (PM) en € 5.926,10 aan haar zullen worden toegedeeld en dat de man wegens overbedeling binnen een maand na deze beschikking een bedrag van € 8.006,81 aan haar zal voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover te berekenen vanaf de dag van deze beschikking;
- in aanvulling op hetgeen is opgenomen in de bestreden beschikking en het echtscheidingsconvenant te bepalen dat de man een bedrag van € 5.624,34 aan haar zal voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van deze beschikking;
- de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verdeling van de inboedel en de roerende zaken betreft en de wijze van verdeling hiervan vast te stellen overeenkomstig de lijst die zij als productie 2 heeft overgelegd.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Anders dan de vrouw meent, staat het de man vrij in het kader van een echtscheidingsprocedure in hoger beroep een nieuw verzoek tot verdeling in te dienen.
4.2. De man heeft betoogd dat de opsomming van de passiva, opgenomen in het echtscheidingsconvenant onvolledig is en dat de door hem opgevoerde posten, vermeld onder 3.2, alsnog in de verdeling dienen te worden betrokken. De vrouw heeft dat standpunt gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat de man niet kan terugkomen op hetgeen in het echtscheidingsconvenant is overeengekomen nu partijen elkaar finale kwijting hebben verleend, dat het verzoek van de man in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, en dat de man heeft nagelaten zijn verzoek voldoende te onderbouwen.
4.3. In voornoemd echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat zij met betrekking tot de in dat convenant genoemde rechten en verplichtingen, niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar algehele en finale kwijting verlenen. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de man ten aanzien van de door hem opgevoerde posten bijzondere omstandigheden aannemelijk moet maken op grond waarvan de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van het convenant niet mag verwachten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het convenant regelingen van verschillende aard omvat, die niet alleen afzonderlijk maar ook in onderling verband dienen te worden bezien.
De man heeft op 27 mei 2010 stukken ingediend met betrekking tot de in zijn beroepschrift opgevoerde posten, alsmede ten aanzien van een flexibel krediet bij de ABN Amro bank met rekeningnummer [b], een post “Gemeentelijke belastingen 2008” en een schuld aan zijn vader. Ter zitting heeft hij te kennen gegeven dat hij de door hem gestelde schuld aan zijn vader niet in de onderhavige procedure wenst te betrekken. Ten aanzien van de overige twee posten heeft hij geen standpunt ingenomen, terwijl de vrouw ter zitting nadrukkelijk heeft betoogd dat die posten buiten beschouwing dienen te blijven, nu zij niet in het beroepschrift zijn vermeld. Onder die omstandigheden ziet het hof aanleiding voormelde posten niet in de onderhavige procedure te betrekken.
Niet in geschil is dat de door de man opgevoerde posten “Gemeentelijke belastingen 2007”, “Gemeentelijke belastingen 2009”, “Ramen, ter verbetering van de woning”, “Atelier ’82 Onderhoud van de woning” en “Nuon” vóór de peildatum door de man zijn voldaan, zodat van schulden op de peildatum in zoverre geen sprake was. Verder is niet gesteld dat het vermogen dat de man ter financiering van voormelde posten heeft aangewend, buiten de huwelijksgemeenschap valt, dan wel dat genoemde posten niet tot de kosten der huishouding kunnen worden gerekend. Reeds om die reden ziet het hof geen aanleiding die posten bij de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap in aanmerking te nemen.
Met betrekking tot de door de man opgevoerde schulden aan IBG en ABN Amro bank zijn evenmin bijzondere omstandigheden gebleken die meebrengen dat zij alsnog in de verdeling moeten worden betrokken. Daarbij wordt in aanmerking genomen de geringe duur van het huwelijk, de omstandigheid dat beide schulden op naam staan van de man en door hem vóór het huwelijk zijn aangegaan, het gegeven dat de schuld aan ABN Amro tijdens het huwelijk nagenoeg gelijk is gebleven en de omstandigheid dat de vrouw, naar hetgeen zij ter zitting onweersproken heeft betoogd, haar studieschuld aan IBG met eigen middelen heeft afgelost. Het vorenstaande brengt met zich dat de stellingen van de man falen.
De vrouw heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij haar incidenteel hoger beroep ook bij afwijzing van het verzoek van de man niet langer wenst te handhaven. Daarmee behoeven de stellingen van partijen terzake het incidenteel hoger beroep van de vrouw geen verdere bespreking.
4.4. Er is onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vrouw is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, D. Kingma en M. Perfors in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.