ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.057.610-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen na een echtscheiding. De man, geboren in 1973, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om de alimentatie te verlagen werd afgewezen. De vrouw, geboren in 1971, heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten. De partijen zijn in 1996 gehuwd en hebben twee kinderen, geboren in 1998 en 2001. De man heeft in het verleden een alimentatie van € 200,- per kind per maand betaald, maar stelt dat hij door een gebrek aan inkomsten niet in staat is deze bijdrage te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd met financiële gegevens en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. Tevens is de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, omdat hij in hoger beroep opnieuw geen financiële stukken heeft overgelegd, waardoor de vrouw onterecht in het hoger beroep is betrokken. De beslissing is op 20 juli 2010 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 20 juli 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.057.610/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.D. van Doorn te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 22 februari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 november 2009 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 421828 / FA RK 09-1830.
1.3. De vrouw heeft op 31 maart 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De man heeft op 11 mei 2010 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5. De man heeft tevens op 11 mei 2010 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 10 juni 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 29 september 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 mei 2004 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1998 en [kind b] [in] 2001 (hierna: de kinderen). De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2. Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 200,- per kind per maand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1973. Hij is alleenstaand.
Hij was van 22 september 2008 tot 10 november 2008 werkzaam in loondienst. Zijn fiscaal loon 2008 bedroeg volgens de jaaropgave € 3.357,-. Hij is oprichter en medevennoot van de op 11 maart 2009 gestarte v.o.f. autobedrijf [naam bedrijf]
Daarnaast speelt hij in de band […].
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1971. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 10 november 2008, althans vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag en vanaf een zodanig tijdstip als de rechtbank juist zal achten, afgewezen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. In incidenteel hoger beroep verzoekt zij de man te veroordelen in de kosten van beide instanties van € 150,- in eerste aanleg en € 152,- in hoger beroep.
3.4. De man verzoekt het door de vrouw in incidenteel hoger beroep verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
in principaal hoger beroep
4.1. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is niet in geschil en staat derhalve vast.
4.2. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling, dat hij over onvoldoende inkomsten beschikt om een bijdrage voor de kinderen te betalen, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Daarbij wordt opgemerkt dat de man ter zitting in hoger beroep desgevraagd heeft aangegeven in de gelegenheid te zijn geweest om bescheiden met betrekking tot zijn werkzaamheden voor en optredens van de band over te leggen. Voorts had het op de weg van de man gelegen om bijvoorbeeld met behulp van gegevens uit het aan Autobedrijf [naam bedrijf] ter beschikking staande Rabo Ondernemers Pakket in ieder geval de voorlopige cijfers 2009 van zijn onderneming over te leggen. Nu de man heeft nagelaten zijn gebrek aan draagkracht met financiële bescheiden te onderbouwen dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
in incidenteel hoger beroep
4.3. In zaken met een familierechtelijk karakter is compensatie van de proceskosten tussen partijen gebruikelijk. Het hof ziet echter in de bijzondere omstandigheden van de zaak aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, nu uit de bestreden beschikking volgt dat het verzoek van de man is afgewezen wegens het niet met financiële stukken onderbouwen van zijn stellingen en hij in hoger beroep wederom nalaat financiële stukken over te leggen. Daarmee heeft de man de vrouw onnodig in hoger beroep betrokken. Het verzoek van de vrouw de man te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve toegewezen tot een bedrag van € 152,-.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
in principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
in incidenteel hoger beroep
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de vrouw gevallen en tot op heden begroot op € 152,- (zegge: HONDERDTWEËENVIJFTIG EURO);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, H.L.L. Neervoort-Briët en A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2010.