ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.052.632-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2010 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, appellante, had in hoger beroep beroep gedaan op een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2009, waarin de bijdrage van de man, geïntimeerde, in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen was vastgesteld op € 31,- per kind per maand. De vrouw verzocht om deze bijdrage te verhogen naar € 250,- per kind per maand met ingang van 30 september 2008. De man verzocht de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek, en dat de behoefte van de kinderen dient te worden herzien. Het hof heeft de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij het huidige inkomen van de man aanzienlijk hoger was dan ten tijde van de echtscheiding. De kosten van de kinderen werden vastgesteld op € 952,- per maand, waarbij rekening werd gehouden met de co-ouderschapsregeling en de fiscale gevolgen van de huidige gezinssituaties.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man een bijdrage van € 190,- per maand dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dat bij de vrouw is ingeschreven, met ingang van 9 maart 2009. De eerdere beschikking werd vernietigd en de nieuwe bijdrage werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof wees het overige verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 juni 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.052.632/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. K. Spaargaren te Hilversum,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M. Bosman te Hilversum.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 31 december 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 november 2009 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 408492 / FA RK 08-7453.
1.3. De man heeft op 15 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. De vrouw heeft op 8 en 12 april 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 21 april 2010 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaten.
1.6. Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man nog zijn jaaropgaven over 2008 en 2009 aan het hof gezonden, met afschrift aan de vrouw.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1997 gehuwd. Hun huwelijk is op 18 mei 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 mei 2004 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1998 en [kind B] [in] 2000 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2. Tussen partijen geldt een co-ouderschapsregeling inhoudende dat de kinderen bij ieder van hen evenveel tijd doorbrengen. Op de adressen van ieder der partijen is een kind ingeschreven.
2.3. Bij beschikking van 2 november 2005 van de rechtbank te Amsterdam is een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 31,- per kind per maand met ingang van 21 maart 2005.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1970. Hij is alleenstaand.
Hij is vanaf 21 februari 2006 werkzaam in loondienst bij [...] B.V. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2009
€ 79.971,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde woning betaalt hij € 1.417,- per maand aan rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 344.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 134,- per maand.
2.5. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1970. Zij is alleenstaand.
Zij is vier dagen per week werkzaam in loondienst. Haar fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2009 € 51.089,-.
Zij heeft kosten in verband met woon-werkverkeer. Een bedrag van gemiddeld € 20,- per werkdag blijft voor haar rekening.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door haar bewoonde woning betaalt zij € 796,- per maand aan rente. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlas¬ten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 209.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 102,- per maand.
Zij heeft kosten van kinderopvang ten bedrage van € 70,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 2 november 2005, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen van € 250,- per kind per maand met ingang van 30 september 2008, afgewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de bijdrage met ingang van 19 september 2008 te bepalen op € 250,- per kind per maand.
3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient te beoordelen of en zo ja met welk bedrag de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.2. Vaststaat dat er in casu sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek, zodat grond aanwezig is de bij beschikking van 2 november 2005 bepaalde kinderbijdrage te wijzigen.
4.3. Partijen twisten over de behoefte van de kinderen. Anders dan de man stelt, is hun behoefte bij beschikking van
2 november 2005 niet op € 150,- per kind per maand gesteld. Uitgangspunt is dat de behoefte van de kinderen wordt bepaald aan de hand van het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van partijen. Hierachter schuilt de gedachte dat kinderen wat betreft de uitgaven die ten behoeve van hen dienen te worden gedaan niet slechter af behoren te zijn na en door de echtscheiding van hun ouders. Gebleken is echter dat het huidige inkomen van de man aanzienlijk hoger is dan het inkomen dat hij ten tijde van de ontbinding van het huwelijk van partijen genereerde. Het hof overweegt dat deze inkomensverhoging in aanmerking dient te worden genomen bij het bepalen van de behoefte van de kinderen. Als het huwelijk van partijen zou hebben voortgeduurd, dan zou deze verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op de bestedingen voor de kinderen. De kosten van de kinderen zullen derhalve niet worden bepaald uitgaande van het gezinsinkomen dat partijen in de eerste helft van 2004 verdienden. Het hof zal op basis van het huidige inkomen van ieder der ouders afzonderlijk op de gebruikelijke wijze de kosten van de kinderen bepalen en daarvan vervolgens het gemiddelde nemen. Daarbij zal worden uitgegaan van de fiscale gevolgen van de huidige gezinssituaties van partijen, zodat hun beider aanspraak op alleenstaande-ouderkorting, aanvullende alleenstaande-ouderkorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting en kindgebonden budget voor één kind in aanmerking zullen worden genomen. Aangezien partijen de kinderen op basis van co-ouderschap opvoeden en de verzorging en opvoeding van de kinderen dientengevolge gelijkelijk delen, dienen voornoemde kosten te worden verhoogd met 16% in verband met dubbele woonlasten. Dit leidt ertoe dat de behoefte van beide kinderen in ieder geval € 952,- per maand bedraagt.
Het hof wijst partijen erop dat in dit bedrag de normale kosten van de kinderen zoals die voor hun voeding en kleding zijn begrepen. Uit de door beide partijen opgevoerde kosten, die zij stellen ieder uit hun inkomen te hebben bestreden, is gebleken dat deze niet alle tot de normale kosten van kinderen kunnen worden gerekend. Het hof acht geen grond aanwezig om voornoemd behoeftebedrag te corrigeren met deze bijzondere kosten, zoals kosten van clubjes, tijdschrift- en telefoonabonnement en extra kleding. De kosten in verband met [kind A]s syndroom van Asperger rechtvaardigen een dergelijke correctie evenmin, nu het hof ervan uitgaat dat deze kosten worden gedekt door middel van het Persoonsgebonden Budget dat de man voor hem ontvangt. Aangezien het aan de vrijheid van partijen is overgelaten of zij aanvullende bijzondere kosten ten behoeve van de kinderen willen maken, kan het hof daarover geen uitspraak doen.
4.4. Het hof zal de draagkracht van beide partijen bepalen teneinde de kosten van de kinderen over hen te kunnen verdelen. Bij de beoordeling van hun beider draagkracht zal worden uitgegaan van het volgende.
Het hof zal het inkomen van partijen bepalen aan de hand van hun jaaropgaven over 2009, waaruit hun meest recente fiscaal loon blijkt.
Er zal rekening worden gehouden met hetgeen hierboven onder 4.3 is opgemerkt over de fiscale gevolgen van de huidige gezinssituaties van partijen.
Het hof heeft voor de draagkrachtvergelijking partijen beiden als alleenstaande in aanmerking genomen.
Uit de vergelijking van de beschikbare draagkrachtruimte van partijen volgt dat de man en de vrouw respectievelijk 70% en 30% van de behoefte van de kinderen, te weten respectievelijk € 666,- en € 286,-, voor hun rekening dienen te nemen.
4.5. Gelet op de behoefte van de kinderen enerzijds en de draagkracht van partijen anderzijds is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het op haar adres ingeschreven kind van € 190,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.6. De vrouw heeft de man bij brief van haar advocaat van 19 september 2008 gemeld dat namens haar reeds een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage is ingediend. De man stelt dat het volgens deze brief daaraan gehechte verzoekschrift ontbrak, hetgeen door de vrouw niet is weersproken. Vaststaat dat het inleidend verzoekschrift eerst op 30 september 2008 door de rechtbank is ontvangen. De man heeft onbetwist gesteld dat hij niet eerder dan op 9 maart 2009 een exemplaar van dit verzoekschrift heeft ontvangen en hij daarvóór dus geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan. Het hof deelt het standpunt van de man dat hij er, gelet op de lange termijn tussen laatstgenoemde datum en de ontvangst van de brief van 19 september 2008, geen rekening behoefde te (blijven) houden met de door de vrouw geuite wens de kinderbijdrage te wijzigen. Daarbij laat het hof meewegen dat de rechter terughoudendheid dient te betrachten bij het bepalen in het verleden van de ingangsdatum van (de wijziging van) een alimentatieverplichting. Dit leidt ertoe dat het hof 9 maart 2009 zal hanteren als ingangsdatum van de door de man te betalen kinderbijdrage.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 2 november 2005 van de rechtbank te Amsterdam, de door de man bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun beider kind dat op het adres van de vrouw is ingeschreven met ingang van 9 maart 2009 op € 190,- (HONDERD NEGENTIG EURO) per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, D. Kingma en J.J.M. Bruinsma in tegenwoordigheid van
mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2010.