parketnummer: 23-002356-09
datum uitspraak: 30 juni 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 24 april 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-667188-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
adres: [adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 april 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 juni 2008 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[slachtoffer]), (met kracht) met zijn (tot vuist gebalde) hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat het niet de verdachte is geweest die de aangeefster heeft mishandeld. De betrokkenheid van de verdachte kan immers slechts worden afgeleid uit het feit dat de aangeefster het kenteken noemt en een omschrijving geeft van een ten tijde van het incident aan de verdachte toebehorende auto; er zijn geen andere bewijsmiddelen voorhanden dan de verklaring van de aangeefster. Gelet daarop zou de verdachte moeten worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd met betrekking tot hetgeen hij op de dag van het ten laste gelegde zou hebben gedaan, maar heeft daarbij steeds ontkend op de plaats van het delict aanwezig te zijn geweest en de aangeefster te hebben mishandeld. De laatste verklaring van de verdachte, door hem bij de politie afgelegd en bij de inhoud waarvan hij heeft volhard ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, houdt in dat hij op 9 juni 2008 met zijn vriendin en kleinkind met de trein naar Zandvoort is gegaan en rond half zes terug was in Haarlem. Nadat hij in Haarlem was aangekomen, is hij lopend zijn auto, die op dat moment ten behoeve van een taxatie bij automobielbedrijf [naam automobielbedrijf] geparkeerd stond, gaan ophalen. De verdachte zou in geen geval met zijn auto op de locatie zijn geweest alwaar de aangeefster is mishandeld.
Het hof heeft bij de beoordeling van het verweer van de raadsman acht geslagen op de in het dossier aanwezige stukken, waaronder de verklaring van de aangeefster. Volgens de aangeefster is zij op 9 juni 2010 omstreeks 15:35 uur op de Amsterdamsevaart te Haarlem door de bestuurder van een bordeauxrode [type auto], voorzien van kenteken [kenteken], mishandeld terwijl zij voor een rood stoplicht stond. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij op 9 juni 2008 de eigenaar was van deze hiervoor genoemde auto Ook heeft de verdachte verklaard dat hij altijd degene is die in deze auto rijdt en dat ook op 9 juni 2010 niemand anders in de auto heeft gereden dan hij zelf. De verdachte heeft voorts tegenover de politie verklaard dat hij gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer] en dat niemand anders dan hijzelf deze telefoon gebruikt. Uit het proces-verbaal van analyse m.b.t. het telefoonnummer [telefoonnummer] is gebleken dat -voor zover hier van belang- deze telefoon op 9 juni 2008 vanaf 14:06 uur tot en met 19:34 uur startpalen in Haarlem heeft aangestraald, waaruit volgt dat de gebruiker van dat toestel -de verdachte- zich vanaf 14:06 uur in Haarlem en niet meer in Zandvoort bevond. Voorts blijkt uit genoemd proces-verbaal dat de verdachte om 15:11 uur een telefoongesprek heeft gevoerd met zijn vriendin, waaruit blijkt dat zij - in tegenstelling tot hetgeen de verdachte eerder had verklaard - op dat moment zich niet tezamen in Zandvoort bevonden. Hiernaar gevraagd, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geantwoord dat hij last heeft van een slecht geheugen en niet van dit gesprek afweet.
Het hof heeft voorts gelet op het gegeven dat de telefoon van de verdachte op 9 juni 2008 om 15:08 uur de zendmast aan de Nagtzaamstraat te Haarlem heeft aangestraald, terwijl de Nagtzaamstraat een zijstraat is van de Amsterdamsevaart, zijnde de laatstgenoemde straat de plaats van het delict. Uit het voorgaande blijkt, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, niet alleen dat verdachtes auto betrokken is geweest bij het ten laste gelegde, maar ook dat verdachtes telefoon ten tijde en omstreeks het ten laste gelegde in de nabije omgeving van de pleegplaats in gebruik is geweest. Gelet op al het voorgaande en gelet op verdachtes verklaring dat hij niet zijn auto noch zijn telefoon uitleent en het dossier ook overigens geen aanknopingspunten bevat voor de veronderstelling dat een ander dan de verdachte op 9 juni 2008 zowel zijn telefoon als zijn auto heeft gebruikt, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is geweest die op 9 juni 2008 de aangeefster op de openbare weg heeft mishandeld.
Het hof overweegt tenslotte dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor - en de verdachte ook geen begin van aannemelijkheid heeft gegeven van - de door de verdachte geopperde mogelijkheid dat door de voor hem onbekende aangeefster opzettelijk een onjuiste aangifte zou zijn gedaan.
Het hof acht - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 juni 2008 te Haarlem opzettelijk mishandelend [benadeelde partij], met kracht met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling in het verkeer. Hij heeft als automobilist, naar moet worden aangenomen omdat hij zich ergerde aan het rijgedrag van een andere automobiliste, deze automobiliste, terwijl zij in haar auto voor een rood stoplicht stil stond, overeenkomstig zijn tevoren geuite voornemen -"als wij straks stilstaan bij de stoplichten sla ik je op je bek"- met een vuist tegen het gezicht geslagen. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zijn eerder geuite voornemen daadwerkelijk heeft gerealiseerd en niet tot inkeer is gekomen.
De verkeersveiligheid is in het algemeen in hoge mate afhankelijk van het gedrag van weggebruikers, in het bijzonder van het vermogen van ieder van hen tot het metterdaad anticiperen op en redresseren van door andere weggebruikers gemaakte verkeersfouten. Mede daarom is het van groot belang dat weggebruikers zich gedragen als een heer in het verkeer, tot welk gedrag het betrachten van zelfbeheersing in elk geval moet worden gerekend. Het is immers onvermijdelijk dat het verkeersgedrag van andere weggebruikers ergernis kan oproepen en het is eveneens onvermijdelijk dat door verkeersdeelnemers verkeersfouten worden gemaakt; het is zoals hiervoor is overwogen onaanvaardbaar als daarop wordt gereageerd met geweld.
In het licht van het vorenstaande kan het gedrag van de verdachte niet anders worden geduid dan als een schrijnend voorbeeld van agressief en ongeremd optreden, waardoor in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid worden vergroot. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een door de rechtbank opgelegde werkstraf.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 juni 2010 is de verdachte eerder, te weten in 1999, ter zake van mishandeling veroordeeld. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, vond deze mishandeling eveneens naar aanleiding van een verkeersconflict plaats.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort van de straf voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden gevorderd en door de strafrechter worden opgelegd. Daarnaast heeft het hof gelet op de door het landelijk overleg van de voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken vastgestelde ori?ntatiepunten voor straftoemeting, waaruit naar voren komt dat voor mishandeling van een slachtoffer zonder slagwapen waardoor aanzienlijk lichamelijk letsel wordt veroorzaakt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken als uitgangspunt geldt.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat als uitgangspunt de oplegging van een gevangenisstraf dient te gelden en acht het, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week, naast de door de rechtbank opgelegde werkstraf van 40 uren, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 40 (veertig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam benadeelde partij], wonende te Bergen, een bedrag van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2008 en te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2008, zulks ten behoeve van [benadeelde partij].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juni 2010.