ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9479

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.449/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appellanten in hun grieven tegen eerdere vonnissen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellanten, bestaande uit de besloten vennootschappen X B.V. en X HOLDING BV, hebben hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. Deze vonnissen zijn uitgesproken op 12 februari 2007, 4 februari 2008 en 19 mei 2008. De appellanten hebben bijna zes maanden de tijd gehad om grieven aan te voeren, maar hebben deze gelegenheid niet benut. De wederpartij, Y CORPORATION NV, heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het uitstel te beëindigen, en het hof heeft geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een heropening van de grieven rechtvaardigen.

Het hof heeft vastgesteld dat appellanten vanaf 28 april 2009 de gelegenheid hebben gehad om hun gronden aan te voeren, maar dat zij dit niet hebben gedaan. De verzoeken om uitstel zijn door het hof gehonoreerd, maar uiteindelijk heeft de wederpartij aangegeven dat zij het uitstel wilde bekorten. Het hof heeft geconcludeerd dat appellanten gewaarschuwd waren en dat het hun risico is dat zij de gelegenheid om grieven te dienen hebben laten liggen. De stellingen van appellanten zijn niet toereikend om te concluderen dat de openbare orde vereist dat zij alsnog grieven mogen indienen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep en dat zij de proceskosten van het hoger beroep moeten dragen. De kosten zijn begroot op € 262,- voor verschotten en € 2.632,- voor de kosten van de advocaat. Deze uitspraak is gedaan door de vijfde meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te A.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X HOLDING BV, gevestigd te Amsterdam.,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. H. Loonstein, te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap naar Antilliaans recht
Y CORPORATION NV, gevestigd te Curaçao,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.E. Snethlage, te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellanten, [Appellant] c.s., zijn bij exploot van 12 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van de vonnissen die door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam, onder rolnummer CV 06-29850 tussen partijen zijn gewezen en die zijn uitgesproken op 12 februari 2007, 4 februari 2008 en 19 mei 2008, met dagvaarding van geïntimeerde, [Geïntimeerde], voor dit hof. Op 25 november 2008 hebben zij een herstelexploot doen uitbrengen.
1.2 [Geïntimeerde] is ter rolle van 17 maart 2009 in hoger beroep verschenen.
1.3 Aan [Appellant] c.s. is op 13 oktober 2009 op verzoek van [Geïntimeerde] akte van niet-dienen verleend ter zake van de memorie van grieven. De rolraadsheer heeft bij rolbeslissing geweigerd om van deze beslissing terug te komen.
1.4 Het hof heeft verder aangetroffen een incidentele memorie ex artikel 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en twee incidentele memories die strekken tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 19 mei 2008, gedateerd 27 oktober 2009 respectievelijk 17 november 2009. Deze memories zijn alle afkomstig van [Appellant] c.s. Geen enkele van deze memories is genomen. Zij behoren dus niet tot de processtukken.
1.5 Op verzoek van [Appellant] c.s. is gepleit. Voor beide partijen hebben hun advocaten het woord gevoerd, voor [Geïntimeerde] bovendien mr. A.J.M. van Breevoort, advocaat te Rotterdam. Zij hebben pleitnotities overgelegd. [Appellant] c.s. hebben bewijs aangeboden.
1.6 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen en daartoe de stukken van de eerste aanleg, het appelexploot en de pleitnotities overgelegd. Tot de stukken van de eerste aanleg behoort in het bijzonder ook een
versie van de zogenoemde “Power of attorney” gedateerd 17 juli 2006.
2. Beoordeling
2.1 [Appellant] c.s. hebben betoogd dat zij alsnog de gelegenheid moeten krijgen om van grieven te dienen.
[Geïntimeerde] heeft zich daartegen verweerd.
2.2 Bij de bespreking van al hetgeen [Appellant] c.s. aan hun standpunt ten grondslag hebben gelegd, stelt het hof voorop dat [Appellant] c.s. in elk geval vanaf 28 april 2009, de datum waarop de zaak voor het eerst “voor grieven stond”, de gelegenheid hebben gehad om al hun gronden, ook gronden van procedurele aard, aan te voeren ten betoge dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd.
Na verschillende uitstelverzoeken van [Appellant] c.s., die telkens werden gehonoreerd, heeft [Geïntimeerde] ingevolge het bepaalde in artikel 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven de wens te kennen gegeven dat zij het uitstel voor memorie van grieven wilde bekorten en [Appellant] c.s. tegen 13 oktober 2009 akte van niet-dienen aangezegd voor het geval de memorie zou uitblijven. Deze voorziening in genoemd procesreglement stond [Geïntimeerde] ter beschikking teneinde te bewerkstelligen dat niet langer uitstel zou worden verleend. Met die voorziening wordt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 20 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering beoogd vertraging van het geding te voorkomen.
[Appellant] c.s. waren dus gewaarschuwd in overeenstemming met de geldende regels, die een legitiem doel dienen, te weten het tegengaan van vertraging, en zij hebben toch de gelegenheid om van grieven te dienen voorbij laten gaan. Dat komt voor hun risico.
Dat betekent dat het betoog van [Appellant] c.s. geen succes heeft, voor zover zij ingang willen doen vinden dat opnieuw de gelegenheid moet worden geboden om bezwaren tegen de bestreden vonnissen te ontwikkelen.
2.3 [Appellant] c.s. hebben aangevoerd dat hier een uitzondering moet worden gemaakt, in de eerste plaats vanwege een nieuwe ontwikkeling en in de tweede plaats omdat, zo begrijpt het hof, de openbare orde eraan in de weg staat dat de bestreden vonnissen in stand blijven. Daarover overweegt het hof als volgt.
2.4 Ter ondersteuning van hun stelling dat een nieuwe ontwikkeling heeft plaatsgehad, hebben [Appellant] c.s. naar voren gebracht dat het geschil met Holmeg recentelijk is geregeld door middel van een vaststellingsovereenkomst van 27 oktober 2009. Deze stelling is ontoereikend om te aanvaarden dat [Appellant] c.s. alsnog van grieven mogen dienen. Om te beginnen valt deze situatie niet op één lijn te stellen met de situaties in de arresten waarop [Appellant] c.s. zich beroepen. Daarin speelt telkens de vraag of regulier naar voren gebrachte grieven mochten worden aangevuld met nieuwe bezwaren. In dit geval zijn de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep nog in het geheel niet getrokken, doordat [Appellant] c.s. geen enkele grief hebben geformuleerd. Bezwaarlijk kan het beroep van [Appellant] c.s. op een nieuwe ontwikkeling dan ook als een aanvulling worden beschouwd. Evenmin kan een door [Appellant] bepleite nieuwe kans om van grieven te dienen als een heropening worden gezien. Voor het geval dat al niet doorslaggevend zou zijn, voegt het hof nog toe dat [Appellant] c.s. hebben nagelaten om met voldoende precisie uiteen te zetten, welke geschilpunten door middel van de vaststellingsovereenkomst zijn geregeld. Dat had, mede gelet op het partijdebat dat in eerste aanleg heeft plaatsgehad, wel op hun weg gelegen, opdat de relevantie van de vaststellingsovereenkomst voor het onderhavige geding en de onderhavige kwestie had kunnen worden vastgesteld. De aard van het geding geeft verder geen aanleiding over een en ander anders te oordelen.
2.5 Evenmin zijn de stellingen van [Appellant] c.s. toereikend om te aanvaarden dat de openbare orde meebrengt dat [Appellant] c.s. alsnog van grieven moeten kunnen dienen teneinde te bewerkstelligen dat het vonnis waarvan beroep niet in stand blijft.
Nu de tekortkomingen die [Appellant] c.s. toeschrijven aan de beslissing van de kantonrechter en de wijze van totstandkoming van die beslissing, door het tijdig nemen van een memorie van grieven de aandacht hadden kunnen krijgen die [Appellant] c.s. bepleiten, hebben zij geen succes met hun standpunt dat de openbare orde meebrengt dat zij alsnog van grieven moeten kunnen dienen (vgl. HR 5 april 2004, NJ 2004, 170).
2.6 Nu [Appellant] c.s. ampel de gelegenheid hebben gehad om hun bezwaren tegen het bestreden vonnis aan het hof bekend te maken en zich geen relevante uitzondering voordoet, levert het onthouden van een nieuwe kans om grieven te ontwikkelen geen strijd met artikel 6 EVRM op.
2.7 [Appellant] c.s. kunnen ten slotte [Geïntimeerde] niet verwijten in het geding in hoger beroep te zijn verschenen na door [Appellant] c.s. bij appelexploot en opvolgend herstelexploot te zijn opgeroepen, ook al zou(den) de crediteur(en) namens wie [Geïntimeerde] de rechtsvordering heeft ingesteld, haar voor het hoger beroep geen procesbevoegdheid hebben verleend.
2.8 Uit het grievenstelsel vloeit voort dat de appelrechter een voor appellanten ongunstige beslissing van de eerste rechter, die niet door een grief is bestreden, in beginsel moet eerbiedigen. Dat voert het hof in deze zaak tot het oordeel dat er verder geen taak voor het hof is weggelegd. Slotsom is dus dat [Appellant] c.s. niet zullen worden ontvangen in hun hoger beroep. Bewijslevering kan bij gebreke van terzake dienende stellingen achterwege blijven.
2.9 [Appellant] c.s. zijn de in het ongelijk gestelde partij. Zij hebben de proceskosten van het hoger beroep te dragen. Het hof zal deze kosten begroten met inachtneming van de omvang van hetgeen partijen thans verdeeld houdt.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart [Appellant] c.s. niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [Appellant] c.s. in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van [Geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak op € 262,- voor verschotten en € 2.632,- voor kosten advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.C.W. Rang en H.J. van Kooten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2010 door de rolraadsheer.