ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9457

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.589/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij gevaarzetting en kelderluikcriteria in de scheepvaart

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de aansprakelijkheid van de commanditaire vennootschap Waterkant C.V. en de Gemeente Amsterdam voor schade die is ontstaan aan de auto van [H], een ervaren scheepsagent. Op 19 augustus 2005, tijdens het evenement Sail Amsterdam, heeft [H] met zijn auto schade opgelopen door een achtertros van het cruiseschip m.s. Silver Cloud te raken. [H] c.s. hebben in hoger beroep de rechtbank Amsterdam aangeklaagd, die op 19 maart 2008 had geoordeeld dat Waterkant c.s. niet onrechtmatig hadden gehandeld. Het hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat Waterkant c.s. geen gevaarzettende situatie hebben gecreëerd die tot aansprakelijkheid leidt op basis van artikel 6:162 BW. Het hof hanteert hierbij de kelderluikcriteria, die bepalen dat de mate van oplettendheid en voorzichtigheid die van een partij kan worden verwacht, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Het hof concludeert dat [H] in zijn handelen onoplettend en onvoorzichtig was, vooral gezien de slechte weersomstandigheden en zijn ervaring als scheepsagent. De grieven van [H] c.s. falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [H] c.s. worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [H],
wonend te [X],
2. de naamloze vennootschap UNIGARANT N.V.,
mede handelend onder de naam UNIGARANT VERZEKERINGEN,
gevestigd te Den Haag,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. P.N. van Regteren Altena, kantoorhoudend te Amsterdam,
t e g e n
1. de commanditaire vennootschap
WATERKANT C.V., handelend onder de naam
PASSENGER TERMINAL AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. M.A.L.M. Willems, kantoorhoudend te Amsterdam,
2. GEMEENTE AMSTERDAM (GEMEENTELIJK HAVENBEDRIJF),
zetelend en kantoorhoudend te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. B.R. ter Haar, kantoorhoudend te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna enerzijds [H] en Unigarant en gezamenlijk [H] c.s. genoemd en anderzijds de Gemeente en Waterkant en gezamenlijk Waterkant c.s.
Bij dagvaarding van 18 juni 2008, gespecificeerd bij exploit van 30 juni 2008 zijn [H] c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 19 maart 2008, onder zaak- en rolnummer 369363 / HA ZA 07-1287 gewezen tussen [H] c.s. als eisers en Waterkant c.s. als gedaagden.
[H] c.s. hebben zes grieven voorgesteld, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het bestreden arrest zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, hun vorderingen alsnog zal toewijzen met veroordeling van Waterkant in de kosten van beide instanties.
De Gemeente en Waterkant hebben ieder afzonderlijk geantwoord. Zij hebben ieder voor zich bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van [H] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van – zo begrijpt het hof ook Waterkant – het hoger beroep.
[H] c.s. hebben nog een nadere akte genomen, gevolgd door antwoordaktes van de Gemeente en van Waterkant.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Omtrent deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Daarnaast stelt het hof een aantal feiten vast die enerzijds gemotiveerd zijn gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1 [H] is sinds 40 jaar werkzaam als scheepsagent. In die hoedanigheid verricht hij diverse werkzaamheden voor zowel vrachtschepen als cruiseschepen die de havens van onder andere Amsterdam aandoen (waaronder het regelen van laden en lossen, bevoorraden van het schip, regelen en verwijderen van afvalstoffen, betalen van havengeld, aan– en afmonsteren van bemanning en passagiers). In het kader van die werkzaamheden heeft hij in de ochtend van 19 augustus 2005, een regenachtige dag met slecht zicht, het cruiseschip m.s. Silver Cloud (hierna: het cruiseschip) bezocht dat lag afgemeerd - in verband met het evenement Sail Amsterdam - aan de Scandia Terminal, gelegen aan de Suez Haven in het Westelijk Havengebied te Amsterdam. Deze Terminal (hierna: het terrein) is eigendom van de Gemeente; Waterkant is daarvan huurder/gebruiker. Het terrein is een werkterrein, omgeven door hekken.
3.1.2 Eén van de trossen waarmee het cruiseschip was afgemeerd liep vanaf de achtersteven naar een 25 meter landinwaarts gelegen stormbolder. Stormbolders worden gebruikt voor het aanleggen van onder andere cruiseschepen, welke schepen relatief hoog zijn en meer wind vangen dan andere schepen.
3.1.3 [H] is later op de dag van 19 augustus 2005 (rond 16.00 uur) nogmaals naar het cruiseschip gegaan. Hij is toen, op zoek naar een parkeerplaats voor zijn auto, tussen de stormbolder en het cruiseschip doorgereden, evenwijdig aan de lengte van het schip, en heeft daarbij de over de kade gespannen achtertros geraakt met schade aan de auto tot gevolg.
3.1.4 De reparatiekosten van de auto bedroegen € 8.827,75. Unigarant heeft op grond van een verzekeringsovereenkomst aan [H] een bedrag van € 8.600,- uitbetaald.
3.2 In eerste aanleg hebben [H] c.s. gevorderd om Waterkant c.s., dan wel Waterkant, dan wel de Gemeente, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.327,75 aan hoofdsom, bestaande uit de reparatiekosten en de waardevermindering van de auto, te vermeerderen met rente en kosten. Zij hebben aan die vordering ten grondslag gelegd dat Waterkant c.s. onrechtmatig jegens [H] hebben gehandeld. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en daartoe overwogen dat er geen grond is om te oordelen dat Waterkant c.s. een gevaarzettende situatie in het leven hebben geroepen die leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. Tegen dit oordeel keert zich het hoger beroep.
3.3 In de grieven, die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen, is de vraag aan de orde of Waterkant c.s. een gevaarzettende situatie in het leven hebben geroepen en hebben verzuimd om de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, waardoor zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens [H]. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe is het volgende redengevend.
3.4 De rechtbank heeft – onbetwist en met juistheid - tot uitgangspunt genomen dat het in het leven roepen van een gevaarzettende situatie, bij verwezenlijking van dat gevaar, kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW indien is voldaan aan de zogenoemde “kelderluikcriteria” , die als gezichtspunten zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136). In dit arrest is overwogen dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand die een bepaalde situatie in het leven roept welke voor anderen bij het niet in acht nemen van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop veiligheidsmaatregelen neemt. Daarbij dient te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet in achtneming van de vereiste oplettendheid en zorgvuldigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen voorzorgsmaatregelen. Niet reeds een enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar doet dat gedrag onrechtmatig zijn; zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig als de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Genoemde “criteria” dienen in onderling verband te worden beschouwd.
3.5 Met betrekking tot de omstandigheden van het geval in deze zaak in relatie tot bovenstaande “kelderluikcriteria” overweegt het hof het volgende.
3.5.1 Vaststaat dat vanwege het evenement “Sail Amsterdam” de gebruikelijke ligplaatsen voor cruiseschepen aan de Passenger Terminal Amsterdam tijdelijk door schepen werden gebruikt die aan dit evenement deelnamen en dat het cruiseschip Silver Cloud om die reden elders, te weten aan de Scandia Terminal, lag aangemeerd. Zelfs als dit terrein, zoals [H] naar voren heeft gebracht, een ongebruikelijke of minder geschikte plaats zou zijn voor cruiseschepen en oorspronkelijk voor andere schepen zou zijn bedoeld, dan doet dat niet af aan de mate van oplettendheid en waakzaamheid die van [H] in de gegeven omstandigheden van het geval mag worden verwacht. Die omstandigheden houden in dat [H] dit terrein in zijn hoedanigheid van scheepsagent, met het oog op het verrichten van werkzaamheden in verband met de aanwezigheid van het cruiseschip, betrad en dat hij met dit terrein, - dat kan worden beschreven als een met hekken omgeven werkterrein, – bekend was. Gelet hierop en op zijn jarenlange ervaring als scheepsagent, mocht van hem worden verwacht, dat hij rekening hield met mogelijke, ook minder talrijke of minder gebruikelijke, obstakels op dat terrein en dat hij aldaar juist met het oog daarop een grotere mate van oplettendheid en waakzaamheid zou betrachten dan op de openbare weg, omdat, zoals [H] c.s. zelf hebben aangeven, zich op een kade situaties kunnen voordoen, die in beginsel niet zullen voorkomen op die openbare weg. Voor dit oordeel is niet van belang of het terrein al dan niet voor een ieder toegankelijk is. Mede gezien het feit dat hij het cruiseschip al eerder die dag had bezocht, had hij bedacht moeten zijn op de omstandigheid dat dit schip aan een stormbolder vast lag en dat de tros vanaf de achtersteven landinwaarts liep. Dit klemt te meer nu hij in de nadere akte van 13 oktober 2009 heeft aangegeven dat stormbolders worden gebruikt voor het aanleggen van onder andere cruiseschepen, welke schepen relatief hoog zijn en meer wind vangen dan andere schepen. Zijn aanvankelijke standpunt in de memorie van grieven dat het zo ongebruikelijk was dat het cruiseschip met een tros aan een stormbolder lag aangemeerd, dat hij daarmee geen rekening behoefde te houden, wordt daarom door het hof gepasseerd.
3.5.2 Het hof gaat er voorts van uit dat [H] tijdens zijn zoektocht naar een parkeerplaats direct voorafgaand aan het ongeval ongeveer 30 kilometer per uur heeft gereden, hetgeen, mede gezien de slechte weersomstandigheden (het was die dag regenachtig en het zicht was slecht), in samenhang met hetgeen hierboven is overwogen, als onoplettend en onvoorzichtig moet worden gezien. Zijn standpunt in hoger beroep dat hij “niet te hard” reed en dat hij achteraf bezien op het schadeformulier met de natte vinger een snelheid van 30 kilometer per uur heeft ingevuld, acht het hof onvoldoende gespecificeerd. De overgelegde verklaring van getuige [V] is onvoldoende specifiek en heeft in dit verband geen toegevoegde waarde.
3.5.3 Bovenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het handelen van [H] in zodanige mate onoplettend en onvoorzichtig is geweest dat Waterkant c.s. daarmee redelijkerwijs geen rekening behoefde te houden. Van Waterkant c.s. kan niet gevergd worden, mede gelet op de gemotiveerde bezwaren die zij hebben aangevoerd, dat zij (dan wel Waterkant of de Gemeente ieder afzonderlijk) met het oog op het voorkomen van dit ongeval voorzorgsmaatregelen hadden moeten treffen. [H] c.s. hebben weliswaar gesteld dat de gevolgen van een ongeval ter plaatse, ernstig zouden kunnen zijn – waarvan in dit geval naar het oordeel van het hof, hoe vervelend de beschadiging van de auto ook is, niet kan worden gesproken - maar hun betoog is blijven steken in bewoordingen met een algemene strekking.
3.6 Het hof onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er geen grond is om te oordelen dat Waterkant c.s. een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen die tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW leidt.
4. Slotsom
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [H] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en zullen worden veroordeeld in de proceskosten.
5. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 19 maart 2008, onder zaak- en rolnummer 369363 / HA ZA 07-1287 gewezen tussen [H] c.s. als eisers en Waterkant c.s. als gedaagden;
- verwijst [H] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 406,- aan verschotten en € 894,- aan salaris en aan de zijde van Waterkant tot op heden begroot op € 406,- aan verschotten en € 894,- aan salaris;
- verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 februari 2010.